Vervoeging van treiteren
Onbepaalde wijs (infinitief): treiteren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik treiter
- jij treitert
- hij/zij/het treitert
- wij treiteren
- jullie treiteren
- zij treiteren
Présent
- je tourmente
- tu tourmentes
- il/elle tourmente
- nous tourmentons
- vous tourmentez
- ils/elles tourmentent
Onvoltooid verleden tijd
- ik treiterde
- jij treiterde
- hij/zij/het treiterde
- wij treiterden
- jullie treiterden
- zij treiterden
Indicatif imparfait
- je tourmentais
- tu tourmentais
- il/elle tourmentait
- nous tourmentions
- vous tourmentiez
- ils/elles tourmentaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getreiterd
- jij hebt getreiterd
- hij/zij/het heeft getreiterd
- wij hebben getreiterd
- jullie hebben getreiterd
- zij hebben getreiterd
Indicatif passé composé
- j'ai tourmenté
- tu as tourmenté
- il/elle a tourmenté
- nous avons tourmenté
- vous avez tourmenté
- ils/elles ont tourmenté
Voltooid verleden tijd
- ik had getreiterd
- jij had getreiterd
- hij/zij/het had getreiterd
- wij hadden getreiterd
- jullie hadden getreiterd
- zij hadden getreiterd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais tourmenté
- tu avais tourmenté
- il/elle avait tourmenté
- nous avions tourmenté
- vous aviez tourmenté
- ils/elles avaient tourmenté
Toekomende tijd I
- ik zal treiteren
- jij zult treiteren
- hij/zij/het zal treiteren
- wij zullen treiteren
- jullie zullen treiteren
- zij zullen treiteren
Indicatif futur
- je tourmenterai
- tu tourmenteras
- il/elle tourmentera
- nous tourmenterons
- vous tourmenterez
- ils/elles tourmenteront
Toekomende tijd II
- ik zal getreiterd hebben
- jij zult getreiterd hebben
- hij/zij/het zal getreiterd hebben
- wij zullen getreiterd hebben
- jullie zullen getreiterd hebben
- zij zullen getreiterd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai tourmenté
- tu auras tourmenté
- il/elle aura tourmenté
- nous aurons tourmenté
- vous aurez tourmenté
- ils/elles auront tourmenté
Conditionalis I
- ik zou treiteren
- jij zou treiteren
- hij/zij/het zou treiteren
- wij zouden treiteren
- jullie zouden treiteren
- zij zouden treiteren
Conditionnel présent
- je tourmenterais
- tu tourmenterais
- il/elle tourmenterait
- nous tourmenterions
- vous tourmenteriez
- ils/elles tourmenteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben getreiterd
- jij zou hebben getreiterd
- hij/zij/het zou hebben getreiterd
- wij zouden hebben getreiterd
- jullie zouden hebben getreiterd
- zij zouden hebben getreiterd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais tourmenté
- tu aurais tourmenté
- il/elle aurait tourmenté
- nous aurions tourmenté
- vous auriez tourmenté
- ils/elles auraient tourmenté
Imperatief
- jij treiter
- jullie treitert
Impératif
- tu tourmente
- vous tourmentez