Vervoeging van treuren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik treur
    • jij treurt
    • hij/zij/het treurt
    • wij treuren
    • jullie treuren
    • zij treuren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik treurde
    • jij treurde
    • hij/zij/het treurde
    • wij treurden
    • jullie treurden
    • zij treurden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb getreurd
    • jij hebt getreurd
    • hij/zij/het heeft getreurd
    • wij hebben getreurd
    • jullie hebben getreurd
    • zij hebben getreurd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had getreurd
    • jij had getreurd
    • hij/zij/het had getreurd
    • wij hadden getreurd
    • jullie hadden getreurd
    • zij hadden getreurd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal treuren
    • jij zult treuren
    • hij/zij/het zal treuren
    • wij zullen treuren
    • jullie zullen treuren
    • zij zullen treuren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal getreurd hebben
    • jij zult getreurd hebben
    • hij/zij/het zal getreurd hebben
    • wij zullen getreurd hebben
    • jullie zullen getreurd hebben
    • zij zullen getreurd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou treuren
    • jij zou treuren
    • hij/zij/het zou treuren
    • wij zouden treuren
    • jullie zouden treuren
    • zij zouden treuren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben getreurd
    • jij zou hebben getreurd
    • hij/zij/het zou hebben getreurd
    • wij zouden hebben getreurd
    • jullie zouden hebben getreurd
    • zij zouden hebben getreurd
  • Imperatief

    • jij treur
    • jullie treurt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van treuren