Vervoeging van tsjirpen
Onbepaalde wijs (infinitief): tsjirpen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het tsjirpt
- zij tsjirpen
Präsens Indikativ
- er/sie/es zirpt
- sie zirpen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het tsjirpte
- zij tsjirpten
Präteritum Indikativ
- er/sie/es zirpte
- sie zirpten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft getsjirpt
- zij hebben getsjirpt
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gezirpt
- sie haben gezirpt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had getsjirpt
- zij hadden getsjirpt
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gezirpt
- sie hatten gezirpt
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal tsjirpen
- zij zult tsjirpen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird zirpen
- sie werden zirpen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal getsjirpt hebben
- zij zult getsjirpt hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gezirpt haben
- sie werden gezirpt haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal tsjirpen
- zij zullen tsjirpen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde zirpen
- sie würden zirpen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben getsjirpt
- zij zullen hebben getsjirpt
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gezirpt haben
- sie würden gezirpt haben