Vervoeging van tuinieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tuinier
- jij tuiniert
- hij/zij/het tuiniert
- wij tuinieren
- jullie tuinieren
- zij tuinieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik tuinierde
- jij tuinierde
- hij/zij/het tuinierde
- wij tuinierden
- jullie tuinierden
- zij tuinierden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getuinierd
- jij hebt getuinierd
- hij/zij/het heeft getuinierd
- wij hebben getuinierd
- jullie hebben getuinierd
- zij hebben getuinierd
Voltooid verleden tijd
- ik had getuinierd
- jij had getuinierd
- hij/zij/het had getuinierd
- wij hadden getuinierd
- jullie hadden getuinierd
- zij hadden getuinierd
Toekomende tijd I
- ik zal tuinieren
- jij zult tuinieren
- hij/zij/het zal tuinieren
- wij zullen tuinieren
- jullie zullen tuinieren
- zij zullen tuinieren
Toekomende tijd II
- ik zal getuinierd hebben
- jij zult getuinierd hebben
- hij/zij/het zal getuinierd hebben
- wij zullen getuinierd hebben
- jullie zullen getuinierd hebben
- zij zullen getuinierd hebben
Conditionalis I
- ik zou tuinieren
- jij zou tuinieren
- hij/zij/het zou tuinieren
- wij zouden tuinieren
- jullie zouden tuinieren
- zij zouden tuinieren
Conditionalis II
- ik zou hebben getuinierd
- jij zou hebben getuinierd
- hij/zij/het zou hebben getuinierd
- wij zouden hebben getuinierd
- jullie zouden hebben getuinierd
- zij zouden hebben getuinierd
Imperatief
- jij tuinier
- jullie tuiniert