Vervoeging van tutoyeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tutoyeer
- jij tutoyeert
- hij/zij/het tutoyeert
- wij tutoyeren
- jullie tutoyeren
- zij tutoyeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik tutoyeerde
- jij tutoyeerde
- hij/zij/het tutoyeerde
- wij tutoyeerden
- jullie tutoyeerden
- zij tutoyeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getutoyeerd
- jij hebt getutoyeerd
- hij/zij/het heeft getutoyeerd
- wij hebben getutoyeerd
- jullie hebben getutoyeerd
- zij hebben getutoyeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had getutoyeerd
- jij had getutoyeerd
- hij/zij/het had getutoyeerd
- wij hadden getutoyeerd
- jullie hadden getutoyeerd
- zij hadden getutoyeerd
Toekomende tijd I
- ik zal tutoyeren
- jij zult tutoyeren
- hij/zij/het zal tutoyeren
- wij zullen tutoyeren
- jullie zullen tutoyeren
- zij zullen tutoyeren
Toekomende tijd II
- ik zal getutoyeerd hebben
- jij zult getutoyeerd hebben
- hij/zij/het zal getutoyeerd hebben
- wij zullen getutoyeerd hebben
- jullie zullen getutoyeerd hebben
- zij zullen getutoyeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou tutoyeren
- jij zou tutoyeren
- hij/zij/het zou tutoyeren
- wij zouden tutoyeren
- jullie zouden tutoyeren
- zij zouden tutoyeren
Conditionalis II
- ik zou hebben getutoyeerd
- jij zou hebben getutoyeerd
- hij/zij/het zou hebben getutoyeerd
- wij zouden hebben getutoyeerd
- jullie zouden hebben getutoyeerd
- zij zouden hebben getutoyeerd
Imperatief
- jij tutoyeer
- jullie tutoyeert