Vervoeging van twijfelen

Vertaling: dubitare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik twijfel
  • jij twijfelt
  • hij/zij/het twijfelt
  • wij twijfelen
  • jullie twijfelen
  • zij twijfelen

Presente

  • io dubito
  • tu dubiti
  • lui/lei/Lei dubita
  • noi dubitiamo
  • voi/Voi dubitate
  • loro/Loro dubitano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik twijfelde
  • jij twijfelde
  • hij/zij/het twijfelde
  • wij twijfelden
  • jullie twijfelden
  • zij twijfelden

Imperfetto

  • io dubitavo
  • tu dubitavi
  • lui/lei/Lei dubitava
  • noi dubitavamo
  • voi/Voi dubitavate
  • loro/Loro dubitavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getwijfeld
  • jij hebt getwijfeld
  • hij/zij/het heeft getwijfeld
  • wij hebben getwijfeld
  • jullie hebben getwijfeld
  • zij hebben getwijfeld

Passato prossimo

  • io ho dubitato
  • tu hai dubitato
  • lui/lei/Lei ha dubitato
  • noi abbiamo dubitato
  • voi/Voi avete dubitato
  • loro/Loro hanno dubitato

Voltooid verleden tijd

  • ik had getwijfeld
  • jij had getwijfeld
  • hij/zij/het had getwijfeld
  • wij hadden getwijfeld
  • jullie hadden getwijfeld
  • zij hadden getwijfeld

Trapassato prossimo

  • io avevo dubitato
  • tu avevi dubitato
  • lui/lei/Lei aveva dubitato
  • noi avevamo dubitato
  • voi/Voi avevate dubitato
  • loro/Loro avevano dubitato

Toekomende tijd I

  • ik zal twijfelen
  • jij zult twijfelen
  • hij/zij/het zal twijfelen
  • wij zullen twijfelen
  • jullie zullen twijfelen
  • zij zullen twijfelen

Futuro semplice

  • io dubiterò
  • tu dubiterai
  • lui/lei/Lei dubiterà
  • noi dubiteremo
  • voi/Voi dubiterete
  • loro/Loro dubiteranno

Toekomende tijd II

  • ik zal getwijfeld hebben
  • jij zult getwijfeld hebben
  • hij/zij/het zal getwijfeld hebben
  • wij zullen getwijfeld hebben
  • jullie zullen getwijfeld hebben
  • zij zullen getwijfeld hebben

Futuro anteriore

  • io avrò dubitato
  • tu avrai dubitato
  • lui/lei/Lei avrà dubitato
  • noi avremo dubitato
  • voi/Voi avrete dubitato
  • loro/Loro avranno dubitato

Conditionalis I

  • ik zou twijfelen
  • jij zou twijfelen
  • hij/zij/het zou twijfelen
  • wij zouden twijfelen
  • jullie zouden twijfelen
  • zij zouden twijfelen

Condizionale presente

  • io dubiterei
  • tu dubiteresti
  • lui/lei/Lei dubiterebbe
  • noi dubiteremmo
  • voi/Voi dubitereste
  • loro/Loro dubiterebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben getwijfeld
  • jij zou hebben getwijfeld
  • hij/zij/het zou hebben getwijfeld
  • wij zouden hebben getwijfeld
  • jullie zouden hebben getwijfeld
  • zij zouden hebben getwijfeld

Condizionale passato

  • io avrei dubitato
  • tu avresti dubitato
  • lui/lei/Lei avrebbe dubitato
  • noi avremmo dubitato
  • voi/Voi avreste dubitato
  • loro/Loro avrebbero dubitato

Imperatief

  • jij twijfel
  • jullie twijfelt

Imperativo

  • tu dubita
  • voi/Voi dubitate