Vervoeging van typeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik typeer
- jij typeert
- hij/zij/het typeert
- wij typeren
- jullie typeren
- zij typeren
Präsens Indikativ
- ich charakterisiere
- du charakterisierst
- er/sie/es charakterisiert
- wir charakterisieren
- ihr charakterisiert
- sie charakterisieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik typeerde
- jij typeerde
- hij/zij/het typeerde
- wij typeerden
- jullie typeerden
- zij typeerden
Präteritum Indikativ
- ich charakterisierte
- du charakterisiertest
- er/sie/es charakterisierte
- wir charakterisierten
- ihr charakterisiertet
- sie charakterisierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getypeerd
- jij hebt getypeerd
- hij/zij/het heeft getypeerd
- wij hebben getypeerd
- jullie hebben getypeerd
- zij hebben getypeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe charakterisiert
- du hast charakterisiert
- er/sie/es hat charakterisiert
- wir haben charakterisiert
- ihr habt charakterisiert
- sie haben charakterisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had getypeerd
- jij had getypeerd
- hij/zij/het had getypeerd
- wij hadden getypeerd
- jullie hadden getypeerd
- zij hadden getypeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte charakterisiert
- du hattest charakterisiert
- er/sie/es hatte charakterisiert
- wir hatten charakterisiert
- ihr hattet charakterisiert
- sie hatten charakterisiert
Toekomende tijd I
- ik zal typeren
- jij zult typeren
- hij/zij/het zal typeren
- wij zullen typeren
- jullie zullen typeren
- zij zullen typeren
Futur I Indikativ
- ich werde charakterisieren
- du wirst charakterisieren
- er/sie/es wird charakterisieren
- wir werden charakterisieren
- ihr werdet charakterisieren
- sie werden charakterisieren
Toekomende tijd II
- ik zal getypeerd hebben
- jij zult getypeerd hebben
- hij/zij/het zal getypeerd hebben
- wij zullen getypeerd hebben
- jullie zullen getypeerd hebben
- zij zullen getypeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde charakterisiert haben
- du wirst charakterisiert haben
- er/sie/es wird charakterisiert haben
- wir werden charakterisiert haben
- ihr werdet charakterisiert haben
- sie werden charakterisiert haben
Conditionalis I
- ik zou typeren
- jij zou typeren
- hij/zij/het zou typeren
- wij zouden typeren
- jullie zouden typeren
- zij zouden typeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde charakterisieren
- du würdest charakterisieren
- er/sie/es würde charakterisieren
- wir würden charakterisieren
- ihr würdet charakterisieren
- sie würden charakterisieren
Conditionalis II
- ik zou hebben getypeerd
- jij zou hebben getypeerd
- hij/zij/het zou hebben getypeerd
- wij zouden hebben getypeerd
- jullie zouden hebben getypeerd
- zij zouden hebben getypeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde charakterisiert haben
- du würdest charakterisiert haben
- er/sie/es würde charakterisiert haben
- wir würden charakterisiert haben
- ihr würdet charakterisiert haben
- sie würden charakterisiert haben
Imperatief
- jij typeer
- jullie typeert
Imperativ
- du charakterisiere
- ihr charakterisiert