Vervoeging van uitbannen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitbannen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ban uit
- jij bant uit
- hij/zij/het bant uit
- wij bannen uit
- jullie bannen uit
- zij bannen uit
Presente
- io bandisco
- tu bandisci
- lui/lei/Lei bandisce
- noi bandiamo
- voi/Voi bandite
- loro/Loro bandiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik bande uit
- jij bande uit
- hij/zij/het bande uit
- wij banden uit
- jullie banden uit
- zij banden uit
Imperfetto
- io bandivo
- tu bandivi
- lui/lei/Lei bandiva
- noi bandivamo
- voi/Voi bandivate
- loro/Loro bandivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgebannen
- jij hebt uitgebannen
- hij/zij/het heeft uitgebannen
- wij hebben uitgebannen
- jullie hebben uitgebannen
- zij hebben uitgebannen
Passato prossimo
- io ho bandito
- tu hai bandito
- lui/lei/Lei ha bandito
- noi abbiamo bandito
- voi/Voi avete bandito
- loro/Loro hanno bandito
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgebannen
- jij had uitgebannen
- hij/zij/het had uitgebannen
- wij hadden uitgebannen
- jullie hadden uitgebannen
- zij hadden uitgebannen
Trapassato prossimo
- io avevo bandito
- tu avevi bandito
- lui/lei/Lei aveva bandito
- noi avevamo bandito
- voi/Voi avevate bandito
- loro/Loro avevano bandito
Toekomende tijd I
- ik zal uitbannen
- jij zult uitbannen
- hij/zij/het zal uitbannen
- wij zullen uitbannen
- jullie zullen uitbannen
- zij zullen uitbannen
Futuro semplice
- io bandirò
- tu bandirai
- lui/lei/Lei bandirà
- noi bandiremo
- voi/Voi bandirete
- loro/Loro bandiranno
Toekomende tijd II
- ik zal uitgebannen hebben
- jij zult uitgebannen hebben
- hij/zij/het zal uitgebannen hebben
- wij zullen uitgebannen hebben
- jullie zullen uitgebannen hebben
- zij zullen uitgebannen hebben
Futuro anteriore
- io avrò bandito
- tu avrai bandito
- lui/lei/Lei avrà bandito
- noi avremo bandito
- voi/Voi avrete bandito
- loro/Loro avranno bandito
Conditionalis I
- ik zou uitbannen
- jij zou uitbannen
- hij/zij/het zou uitbannen
- wij zouden uitbannen
- jullie zouden uitbannen
- zij zouden uitbannen
Condizionale presente
- io bandirei
- tu bandiresti
- lui/lei/Lei bandirebbe
- noi bandiremmo
- voi/Voi bandireste
- loro/Loro bandirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgebannen
- jij zou hebben uitgebannen
- hij/zij/het zou hebben uitgebannen
- wij zouden hebben uitgebannen
- jullie zouden hebben uitgebannen
- zij zouden hebben uitgebannen
Condizionale passato
- io avrei bandito
- tu avresti bandito
- lui/lei/Lei avrebbe bandito
- noi avremmo bandito
- voi/Voi avreste bandito
- loro/Loro avrebbero bandito
Imperatief
- jij ban uit
- jullie bant uit
Imperativo
- tu bandisci
- voi/Voi bandite