Vervoeging van uitbulken

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bulk uit
    • jij bulkt uit
    • hij/zij/het bulkt uit
    • wij bulken uit
    • jullie bulken uit
    • zij bulken uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bulkte uit
    • jij bulkte uit
    • hij/zij/het bulkte uit
    • wij bulkten uit
    • jullie bulkten uit
    • zij bulkten uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgebulkt
    • jij hebt uitgebulkt
    • hij/zij/het heeft uitgebulkt
    • wij hebben uitgebulkt
    • jullie hebben uitgebulkt
    • zij hebben uitgebulkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgebulkt
    • jij had uitgebulkt
    • hij/zij/het had uitgebulkt
    • wij hadden uitgebulkt
    • jullie hadden uitgebulkt
    • zij hadden uitgebulkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitbulken
    • jij zult uitbulken
    • hij/zij/het zal uitbulken
    • wij zullen uitbulken
    • jullie zullen uitbulken
    • zij zullen uitbulken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgebulkt hebben
    • jij zult uitgebulkt hebben
    • hij/zij/het zal uitgebulkt hebben
    • wij zullen uitgebulkt hebben
    • jullie zullen uitgebulkt hebben
    • zij zullen uitgebulkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitbulken
    • jij zou uitbulken
    • hij/zij/het zou uitbulken
    • wij zouden uitbulken
    • jullie zouden uitbulken
    • zij zouden uitbulken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgebulkt
    • jij zou hebben uitgebulkt
    • hij/zij/het zou hebben uitgebulkt
    • wij zouden hebben uitgebulkt
    • jullie zouden hebben uitgebulkt
    • zij zouden hebben uitgebulkt
  • Imperatief

    • jij bulk uit
    • jullie bulkt uit