Vervoeging van uitdoven
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doof uit
- jij dooft uit
- hij/zij/het dooft uit
- wij doven uit
- jullie doven uit
- zij doven uit
Onvoltooid verleden tijd
- ik doofde uit
- jij doofde uit
- hij/zij/het doofde uit
- wij doofden uit
- jullie doofden uit
- zij doofden uit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgedoofd
- jij hebt uitgedoofd
- hij/zij/het heeft uitgedoofd
- wij hebben uitgedoofd
- jullie hebben uitgedoofd
- zij hebben uitgedoofd
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgedoofd
- jij had uitgedoofd
- hij/zij/het had uitgedoofd
- wij hadden uitgedoofd
- jullie hadden uitgedoofd
- zij hadden uitgedoofd
Toekomende tijd I
- ik zal uitdoven
- jij zult uitdoven
- hij/zij/het zal uitdoven
- wij zullen uitdoven
- jullie zullen uitdoven
- zij zullen uitdoven
Toekomende tijd II
- ik zal uitgedoofd hebben
- jij zult uitgedoofd hebben
- hij/zij/het zal uitgedoofd hebben
- wij zullen uitgedoofd hebben
- jullie zullen uitgedoofd hebben
- zij zullen uitgedoofd hebben
Conditionalis I
- ik zou uitdoven
- jij zou uitdoven
- hij/zij/het zou uitdoven
- wij zouden uitdoven
- jullie zouden uitdoven
- zij zouden uitdoven
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgedoofd
- jij zou hebben uitgedoofd
- hij/zij/het zou hebben uitgedoofd
- wij zouden hebben uitgedoofd
- jullie zouden hebben uitgedoofd
- zij zouden hebben uitgedoofd
Imperatief
- jij doof uit
- jullie dooft uit