Vervoeging van uitgraven
Onbepaalde wijs (infinitief): uitgraven
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik graaf uit
- jij graaft uit
- hij/zij/het graaft uit
- wij graven uit
- jullie graven uit
- zij graven uit
Präsens Indikativ
- ich grabe aus
- du gräbst aus
- er/sie/es gräbt aus
- wir graben aus
- ihr grabt aus
- sie graben aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik groef uit
- jij groef uit
- hij/zij/het groef uit
- wij groeven uit
- jullie groeven uit
- zij groeven uit
Präteritum Indikativ
- ich grub aus
- du grubst aus
- er/sie/es grub aus
- wir gruben aus
- ihr grubt aus
- sie gruben aus
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgegraven
- jij hebt uitgegraven
- hij/zij/het heeft uitgegraven
- wij hebben uitgegraven
- jullie hebben uitgegraven
- zij hebben uitgegraven
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgegraben
- du hast ausgegraben
- er/sie/es hat ausgegraben
- wir haben ausgegraben
- ihr habt ausgegraben
- sie haben ausgegraben
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgegraven
- jij had uitgegraven
- hij/zij/het had uitgegraven
- wij hadden uitgegraven
- jullie hadden uitgegraven
- zij hadden uitgegraven
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgegraben
- du hattest ausgegraben
- er/sie/es hatte ausgegraben
- wir hatten ausgegraben
- ihr hattet ausgegraben
- sie hatten ausgegraben
Toekomende tijd I
- ik zal uitgraven
- jij zult uitgraven
- hij/zij/het zal uitgraven
- wij zullen uitgraven
- jullie zullen uitgraven
- zij zullen uitgraven
Futur I Indikativ
- ich werde ausgraben
- du wirst ausgraben
- er/sie/es wird ausgraben
- wir werden ausgraben
- ihr werdet ausgraben
- sie werden ausgraben
Toekomende tijd II
- ik zal uitgegraven hebben
- jij zult uitgegraven hebben
- hij/zij/het zal uitgegraven hebben
- wij zullen uitgegraven hebben
- jullie zullen uitgegraven hebben
- zij zullen uitgegraven hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ausgegraben haben
- du wirst ausgegraben haben
- er/sie/es wird ausgegraben haben
- wir werden ausgegraben haben
- ihr werdet ausgegraben haben
- sie werden ausgegraben haben
Conditionalis I
- ik zou uitgraven
- jij zou uitgraven
- hij/zij/het zou uitgraven
- wij zouden uitgraven
- jullie zouden uitgraven
- zij zouden uitgraven
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausgraben
- du würdest ausgraben
- er/sie/es würde ausgraben
- wir würden ausgraben
- ihr würdet ausgraben
- sie würden ausgraben
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgegraven
- jij zou hebben uitgegraven
- hij/zij/het zou hebben uitgegraven
- wij zouden hebben uitgegraven
- jullie zouden hebben uitgegraven
- zij zouden hebben uitgegraven
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgegraben haben
- du würdest ausgegraben haben
- er/sie/es würde ausgegraben haben
- wir würden ausgegraben haben
- ihr würdet ausgegraben haben
- sie würden ausgegraben haben
Imperatief
- jij graaf uit
- jullie graaft uit
Imperativ
- du grab(e) aus
- ihr grabt aus