Vervoeging van uithalen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik haal uit
    • jij haalt uit
    • hij/zij/het haalt uit
    • wij halen uit
    • jullie halen uit
    • zij halen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik haalde uit
    • jij haalde uit
    • hij/zij/het haalde uit
    • wij haalden uit
    • jullie haalden uit
    • zij haalden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgehaald
    • jij hebt uitgehaald
    • hij/zij/het heeft uitgehaald
    • wij hebben uitgehaald
    • jullie hebben uitgehaald
    • zij hebben uitgehaald
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgehaald
    • jij had uitgehaald
    • hij/zij/het had uitgehaald
    • wij hadden uitgehaald
    • jullie hadden uitgehaald
    • zij hadden uitgehaald
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uithalen
    • jij zult uithalen
    • hij/zij/het zal uithalen
    • wij zullen uithalen
    • jullie zullen uithalen
    • zij zullen uithalen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgehaald hebben
    • jij zult uitgehaald hebben
    • hij/zij/het zal uitgehaald hebben
    • wij zullen uitgehaald hebben
    • jullie zullen uitgehaald hebben
    • zij zullen uitgehaald hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uithalen
    • jij zou uithalen
    • hij/zij/het zou uithalen
    • wij zouden uithalen
    • jullie zouden uithalen
    • zij zouden uithalen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgehaald
    • jij zou hebben uitgehaald
    • hij/zij/het zou hebben uitgehaald
    • wij zouden hebben uitgehaald
    • jullie zouden hebben uitgehaald
    • zij zouden hebben uitgehaald
  • Imperatief

    • jij haal uit
    • jullie haalt uit

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van uithalen