Vervoeging van uitlezen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lees uit
  • jij leest uit
  • hij/zij/het leest uit
  • wij lezen uit
  • jullie lezen uit
  • zij lezen uit

Presente

  • io eleggo
  • tu eleggi
  • lui/lei/Lei elegge
  • noi eleggiamo
  • voi/Voi eleggete
  • loro/Loro eleggono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik las uit
  • jij las uit
  • hij/zij/het las uit
  • wij lazen uit
  • jullie lazen uit
  • zij lazen uit

Imperfetto

  • io eleggevo
  • tu eleggevi
  • lui/lei/Lei eleggeva
  • noi eleggevamo
  • voi/Voi eleggevate
  • loro/Loro eleggevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgelezen
  • jij hebt uitgelezen
  • hij/zij/het heeft uitgelezen
  • wij hebben uitgelezen
  • jullie hebben uitgelezen
  • zij hebben uitgelezen

Passato prossimo

  • io ho eletto
  • tu hai eletto
  • lui/lei/Lei ha eletto
  • noi abbiamo eletto
  • voi/Voi avete eletto
  • loro/Loro hanno eletto

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgelezen
  • jij had uitgelezen
  • hij/zij/het had uitgelezen
  • wij hadden uitgelezen
  • jullie hadden uitgelezen
  • zij hadden uitgelezen

Trapassato prossimo

  • io avevo eletto
  • tu avevi eletto
  • lui/lei/Lei aveva eletto
  • noi avevamo eletto
  • voi/Voi avevate eletto
  • loro/Loro avevano eletto

Toekomende tijd I

  • ik zal uitlezen
  • jij zult uitlezen
  • hij/zij/het zal uitlezen
  • wij zullen uitlezen
  • jullie zullen uitlezen
  • zij zullen uitlezen

Futuro semplice

  • io eleggerò
  • tu eleggerai
  • lui/lei/Lei eleggerà
  • noi eleggeremo
  • voi/Voi eleggerete
  • loro/Loro eleggeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgelezen hebben
  • jij zult uitgelezen hebben
  • hij/zij/het zal uitgelezen hebben
  • wij zullen uitgelezen hebben
  • jullie zullen uitgelezen hebben
  • zij zullen uitgelezen hebben

Futuro anteriore

  • io avrò eletto
  • tu avrai eletto
  • lui/lei/Lei avrà eletto
  • noi avremo eletto
  • voi/Voi avrete eletto
  • loro/Loro avranno eletto

Conditionalis I

  • ik zou uitlezen
  • jij zou uitlezen
  • hij/zij/het zou uitlezen
  • wij zouden uitlezen
  • jullie zouden uitlezen
  • zij zouden uitlezen

Condizionale presente

  • io eleggerei
  • tu eleggeresti
  • lui/lei/Lei eleggerebbe
  • noi eleggeremmo
  • voi/Voi eleggereste
  • loro/Loro eleggerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgelezen
  • jij zou hebben uitgelezen
  • hij/zij/het zou hebben uitgelezen
  • wij zouden hebben uitgelezen
  • jullie zouden hebben uitgelezen
  • zij zouden hebben uitgelezen

Condizionale passato

  • io avrei eletto
  • tu avresti eletto
  • lui/lei/Lei avrebbe eletto
  • noi avremmo eletto
  • voi/Voi avreste eletto
  • loro/Loro avrebbero eletto

Imperatief

  • jij lees uit
  • jullie leest uit

Imperativo

  • tu eleggi
  • voi/Voi eleggete

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van uitlezen