Vervoeging van uitlikken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik lik uit
    • jij likt uit
    • hij/zij/het likt uit
    • wij likken uit
    • jullie likken uit
    • zij likken uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik likte uit
    • jij likte uit
    • hij/zij/het likte uit
    • wij likten uit
    • jullie likten uit
    • zij likten uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgelikt
    • jij hebt uitgelikt
    • hij/zij/het heeft uitgelikt
    • wij hebben uitgelikt
    • jullie hebben uitgelikt
    • zij hebben uitgelikt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgelikt
    • jij had uitgelikt
    • hij/zij/het had uitgelikt
    • wij hadden uitgelikt
    • jullie hadden uitgelikt
    • zij hadden uitgelikt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitlikken
    • jij zult uitlikken
    • hij/zij/het zal uitlikken
    • wij zullen uitlikken
    • jullie zullen uitlikken
    • zij zullen uitlikken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgelikt hebben
    • jij zult uitgelikt hebben
    • hij/zij/het zal uitgelikt hebben
    • wij zullen uitgelikt hebben
    • jullie zullen uitgelikt hebben
    • zij zullen uitgelikt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitlikken
    • jij zou uitlikken
    • hij/zij/het zou uitlikken
    • wij zouden uitlikken
    • jullie zouden uitlikken
    • zij zouden uitlikken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgelikt
    • jij zou hebben uitgelikt
    • hij/zij/het zou hebben uitgelikt
    • wij zouden hebben uitgelikt
    • jullie zouden hebben uitgelikt
    • zij zouden hebben uitgelikt
  • Imperatief

    • jij lik uit
    • jullie likt uit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitlikken