Vervoeging van uitlopen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik loop uit
    • jij loopt uit
    • hij/zij/het loopt uit
    • wij lopen uit
    • jullie lopen uit
    • zij lopen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik liep uit
    • jij liep uit
    • hij/zij/het liep uit
    • wij liepen uit
    • jullie liepen uit
    • zij liepen uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben uitgelopen
    • jij bent uitgelopen
    • hij/zij/het is uitgelopen
    • wij zijn uitgelopen
    • jullie zijn uitgelopen
    • zij zijn uitgelopen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was uitgelopen
    • jij was uitgelopen
    • hij/zij/het was uitgelopen
    • wij waren uitgelopen
    • jullie waren uitgelopen
    • zij waren uitgelopen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitlopen
    • jij zult uitlopen
    • hij/zij/het zal uitlopen
    • wij zullen uitlopen
    • jullie zullen uitlopen
    • zij zullen uitlopen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgelopen zijn
    • jij zult uitgelopen zijn
    • hij/zij/het zal uitgelopen zijn
    • wij zullen uitgelopen zijn
    • jullie zullen uitgelopen zijn
    • zij zullen uitgelopen zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou uitlopen
    • jij zou uitlopen
    • hij/zij/het zou uitlopen
    • wij zouden uitlopen
    • jullie zouden uitlopen
    • zij zouden uitlopen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn uitgelopen
    • jij zou zijn uitgelopen
    • hij/zij/het zou zijn uitgelopen
    • wij zouden zijn uitgelopen
    • jullie zouden zijn uitgelopen
    • zij zouden zijn uitgelopen
  • Imperatief

    • jij loop uit
    • jullie loopt uit

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van uitlopen