Vervoeging van uitlozen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het loost uit
    • zij lozen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het loosde uit
    • zij loosden uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft uitgeloosd
    • zij hebben uitgeloosd
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had uitgeloosd
    • zij hadden uitgeloosd
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal uitlozen
    • zij zult uitlozen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal uitgeloosd hebben
    • zij zult uitgeloosd hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal uitlozen
    • zij zullen uitlozen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben uitgeloosd
    • zij zullen hebben uitgeloosd