Vervoeging van uitmelken

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik melk uit
  • jij melkt uit
  • hij/zij/het melkt uit
  • wij melken uit
  • jullie melken uit
  • zij melken uit

Präsens Indikativ

  • ich beute aus
  • du beutest aus
  • er/sie/es beutet aus
  • wir beuten aus
  • ihr beutet aus
  • sie beuten aus

Onvoltooid verleden tijd

  • ik molk uit
  • jij molk uit
  • hij/zij/het molk uit
  • wij molken uit
  • jullie molken uit
  • zij molken uit

Präteritum Indikativ

  • ich beutete aus
  • du beutetest aus
  • er/sie/es beutete aus
  • wir beuteten aus
  • ihr beutetet aus
  • sie beuteten aus

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgemolken
  • jij hebt uitgemolken
  • hij/zij/het heeft uitgemolken
  • wij hebben uitgemolken
  • jullie hebben uitgemolken
  • zij hebben uitgemolken

Perfekt Indikativ

  • ich habe ausgebeutet
  • du hast ausgebeutet
  • er/sie/es hat ausgebeutet
  • wir haben ausgebeutet
  • ihr habt ausgebeutet
  • sie haben ausgebeutet

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgemolken
  • jij had uitgemolken
  • hij/zij/het had uitgemolken
  • wij hadden uitgemolken
  • jullie hadden uitgemolken
  • zij hadden uitgemolken

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte ausgebeutet
  • du hattest ausgebeutet
  • er/sie/es hatte ausgebeutet
  • wir hatten ausgebeutet
  • ihr hattet ausgebeutet
  • sie hatten ausgebeutet

Toekomende tijd I

  • ik zal uitmelken
  • jij zult uitmelken
  • hij/zij/het zal uitmelken
  • wij zullen uitmelken
  • jullie zullen uitmelken
  • zij zullen uitmelken

Futur I Indikativ

  • ich werde ausbeuten
  • du wirst ausbeuten
  • er/sie/es wird ausbeuten
  • wir werden ausbeuten
  • ihr werdet ausbeuten
  • sie werden ausbeuten

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgemolken hebben
  • jij zult uitgemolken hebben
  • hij/zij/het zal uitgemolken hebben
  • wij zullen uitgemolken hebben
  • jullie zullen uitgemolken hebben
  • zij zullen uitgemolken hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde ausgebeutet haben
  • du wirst ausgebeutet haben
  • er/sie/es wird ausgebeutet haben
  • wir werden ausgebeutet haben
  • ihr werdet ausgebeutet haben
  • sie werden ausgebeutet haben

Conditionalis I

  • ik zou uitmelken
  • jij zou uitmelken
  • hij/zij/het zou uitmelken
  • wij zouden uitmelken
  • jullie zouden uitmelken
  • zij zouden uitmelken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde ausbeuten
  • du würdest ausbeuten
  • er/sie/es würde ausbeuten
  • wir würden ausbeuten
  • ihr würdet ausbeuten
  • sie würden ausbeuten

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgemolken
  • jij zou hebben uitgemolken
  • hij/zij/het zou hebben uitgemolken
  • wij zouden hebben uitgemolken
  • jullie zouden hebben uitgemolken
  • zij zouden hebben uitgemolken

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde ausgebeutet haben
  • du würdest ausgebeutet haben
  • er/sie/es würde ausgebeutet haben
  • wir würden ausgebeutet haben
  • ihr würdet ausgebeutet haben
  • sie würden ausgebeutet haben

Imperatief

  • jij melk uit
  • jullie melkt uit

Imperativ

  • du beute aus
  • ihr beutet aus

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van uitmelken