Vervoeging van uitnodigen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitnodigen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik nodig uit
- jij nodigt uit
- hij/zij/het nodigt uit
- wij nodigen uit
- jullie nodigen uit
- zij nodigen uit
Presente
- io invito
- tu inviti
- lui/lei/Lei invita
- noi invitiamo
- voi/Voi invitate
- loro/Loro invitano
Onvoltooid verleden tijd
- ik nodigde uit
- jij nodigde uit
- hij/zij/het nodigde uit
- wij nodigden uit
- jullie nodigden uit
- zij nodigden uit
Imperfetto
- io invitavo
- tu invitavi
- lui/lei/Lei invitava
- noi invitavamo
- voi/Voi invitavate
- loro/Loro invitavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgenodigd
- jij hebt uitgenodigd
- hij/zij/het heeft uitgenodigd
- wij hebben uitgenodigd
- jullie hebben uitgenodigd
- zij hebben uitgenodigd
Passato prossimo
- io ho invitato
- tu hai invitato
- lui/lei/Lei ha invitato
- noi abbiamo invitato
- voi/Voi avete invitato
- loro/Loro hanno invitato
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgenodigd
- jij had uitgenodigd
- hij/zij/het had uitgenodigd
- wij hadden uitgenodigd
- jullie hadden uitgenodigd
- zij hadden uitgenodigd
Trapassato prossimo
- io avevo invitato
- tu avevi invitato
- lui/lei/Lei aveva invitato
- noi avevamo invitato
- voi/Voi avevate invitato
- loro/Loro avevano invitato
Toekomende tijd I
- ik zal uitnodigen
- jij zult uitnodigen
- hij/zij/het zal uitnodigen
- wij zullen uitnodigen
- jullie zullen uitnodigen
- zij zullen uitnodigen
Futuro semplice
- io inviterò
- tu inviterai
- lui/lei/Lei inviterà
- noi inviteremo
- voi/Voi inviterete
- loro/Loro inviteranno
Toekomende tijd II
- ik zal uitgenodigd hebben
- jij zult uitgenodigd hebben
- hij/zij/het zal uitgenodigd hebben
- wij zullen uitgenodigd hebben
- jullie zullen uitgenodigd hebben
- zij zullen uitgenodigd hebben
Futuro anteriore
- io avrò invitato
- tu avrai invitato
- lui/lei/Lei avrà invitato
- noi avremo invitato
- voi/Voi avrete invitato
- loro/Loro avranno invitato
Conditionalis I
- ik zou uitnodigen
- jij zou uitnodigen
- hij/zij/het zou uitnodigen
- wij zouden uitnodigen
- jullie zouden uitnodigen
- zij zouden uitnodigen
Condizionale presente
- io inviterei
- tu inviteresti
- lui/lei/Lei inviterebbe
- noi inviteremmo
- voi/Voi invitereste
- loro/Loro inviterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgenodigd
- jij zou hebben uitgenodigd
- hij/zij/het zou hebben uitgenodigd
- wij zouden hebben uitgenodigd
- jullie zouden hebben uitgenodigd
- zij zouden hebben uitgenodigd
Condizionale passato
- io avrei invitato
- tu avresti invitato
- lui/lei/Lei avrebbe invitato
- noi avremmo invitato
- voi/Voi avreste invitato
- loro/Loro avrebbero invitato
Imperatief
- jij nodig uit
- jullie nodigt uit
Imperativo
- tu invita
- voi/Voi invitate