Vervoeging van uitpakken
Onbepaalde wijs (infinitief): uitpakken
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pak uit
- jij pakt uit
- hij/zij/het pakt uit
- wij pakken uit
- jullie pakken uit
- zij pakken uit
Onvoltooid verleden tijd
- ik pakte uit
- jij pakte uit
- hij/zij/het pakte uit
- wij pakten uit
- jullie pakten uit
- zij pakten uit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgepakt
- jij hebt uitgepakt
- hij/zij/het heeft uitgepakt
- wij hebben uitgepakt
- jullie hebben uitgepakt
- zij hebben uitgepakt
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgepakt
- jij had uitgepakt
- hij/zij/het had uitgepakt
- wij hadden uitgepakt
- jullie hadden uitgepakt
- zij hadden uitgepakt
Toekomende tijd I
- ik zal uitpakken
- jij zult uitpakken
- hij/zij/het zal uitpakken
- wij zullen uitpakken
- jullie zullen uitpakken
- zij zullen uitpakken
Toekomende tijd II
- ik zal uitgepakt hebben
- jij zult uitgepakt hebben
- hij/zij/het zal uitgepakt hebben
- wij zullen uitgepakt hebben
- jullie zullen uitgepakt hebben
- zij zullen uitgepakt hebben
Conditionalis I
- ik zou uitpakken
- jij zou uitpakken
- hij/zij/het zou uitpakken
- wij zouden uitpakken
- jullie zouden uitpakken
- zij zouden uitpakken
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgepakt
- jij zou hebben uitgepakt
- hij/zij/het zou hebben uitgepakt
- wij zouden hebben uitgepakt
- jullie zouden hebben uitgepakt
- zij zouden hebben uitgepakt
Imperatief
- jij pak uit
- jullie pakt uit