Vervoeging van uitstoelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het stoelt uit
- zij stoelen uit
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het stoelde uit
- zij stoelden uit
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is uitgestoeld
- zij zijn uitgestoeld
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was uitgestoeld
- zij waren uitgestoeld
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitstoelen
- zij zult uitstoelen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgestoeld zijn
- zij zult uitgestoeld zijn
Conditionalis I
- hij/zij/het zal uitstoelen
- zij zullen uitstoelen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn uitgestoeld
- zij zullen zijn uitgestoeld