Vervoeging van uitzien

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zie uit
  • jij ziet uit
  • hij/zij/het ziet uit
  • wij zien uit
  • jullie zien uit
  • zij zien uit

Präsens Indikativ

  • ich suche
  • du suchst
  • er/sie/es sucht
  • wir suchen
  • ihr sucht
  • sie suchen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zag uit
  • jij zag uit
  • hij/zij/het zag uit
  • wij zagen uit
  • jullie zagen uit
  • zij zagen uit

Präteritum Indikativ

  • ich suchte
  • du suchtest
  • er/sie/es suchte
  • wir suchten
  • ihr suchtet
  • sie suchten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgezien
  • jij hebt uitgezien
  • hij/zij/het heeft uitgezien
  • wij hebben uitgezien
  • jullie hebben uitgezien
  • zij hebben uitgezien

Perfekt Indikativ

  • ich habe gesucht
  • du hast gesucht
  • er/sie/es hat gesucht
  • wir haben gesucht
  • ihr habt gesucht
  • sie haben gesucht

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgezien
  • jij had uitgezien
  • hij/zij/het had uitgezien
  • wij hadden uitgezien
  • jullie hadden uitgezien
  • zij hadden uitgezien

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gesucht
  • du hattest gesucht
  • er/sie/es hatte gesucht
  • wir hatten gesucht
  • ihr hattet gesucht
  • sie hatten gesucht

Toekomende tijd I

  • ik zal uitzien
  • jij zult uitzien
  • hij/zij/het zal uitzien
  • wij zullen uitzien
  • jullie zullen uitzien
  • zij zullen uitzien

Futur I Indikativ

  • ich werde suchen
  • du wirst suchen
  • er/sie/es wird suchen
  • wir werden suchen
  • ihr werdet suchen
  • sie werden suchen

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgezien hebben
  • jij zult uitgezien hebben
  • hij/zij/het zal uitgezien hebben
  • wij zullen uitgezien hebben
  • jullie zullen uitgezien hebben
  • zij zullen uitgezien hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gesucht haben
  • du wirst gesucht haben
  • er/sie/es wird gesucht haben
  • wir werden gesucht haben
  • ihr werdet gesucht haben
  • sie werden gesucht haben

Conditionalis I

  • ik zou uitzien
  • jij zou uitzien
  • hij/zij/het zou uitzien
  • wij zouden uitzien
  • jullie zouden uitzien
  • zij zouden uitzien

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde suchen
  • du würdest suchen
  • er/sie/es würde suchen
  • wir würden suchen
  • ihr würdet suchen
  • sie würden suchen

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgezien
  • jij zou hebben uitgezien
  • hij/zij/het zou hebben uitgezien
  • wij zouden hebben uitgezien
  • jullie zouden hebben uitgezien
  • zij zouden hebben uitgezien

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gesucht haben
  • du würdest gesucht haben
  • er/sie/es würde gesucht haben
  • wir würden gesucht haben
  • ihr würdet gesucht haben
  • sie würden gesucht haben

Imperatief

  • jij zie uit
  • jullie ziet uit

Imperativ

  • du such(e)
  • ihr sucht

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitzien