Vervoeging van uitzwermen

Onbepaalde wijs (infinitief): uitzwermen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het zwermt uit
  • zij zwermen uit

Präsens Indikativ

  • er/sie/es schwärmt
  • sie schwärmen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het zwermde uit
  • zij zwermden uit

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es schwärmte
  • sie schwärmten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is uitgezwermd
  • zij zijn uitgezwermd

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat geschwärmt
  • sie haben geschwärmt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was uitgezwermd
  • zij waren uitgezwermd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte geschwärmt
  • sie hatten geschwärmt

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal uitzwermen
  • zij zult uitzwermen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird schwärmen
  • sie werden schwärmen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal uitgezwermd zijn
  • zij zult uitgezwermd zijn

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird geschwärmt haben
  • sie werden geschwärmt haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal uitzwermen
  • zij zullen uitzwermen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde schwärmen
  • sie würden schwärmen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn uitgezwermd
  • zij zullen zijn uitgezwermd

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde geschwärmt haben
  • sie würden geschwärmt haben

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitzwermen