Vervoeging van urmen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik urm
    • jij urmt
    • hij/zij/het urmt
    • wij urmen
    • jullie urmen
    • zij urmen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik urmde
    • jij urmde
    • hij/zij/het urmde
    • wij urmden
    • jullie urmden
    • zij urmden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geürmd
    • jij hebt geürmd
    • hij/zij/het heeft geürmd
    • wij hebben geürmd
    • jullie hebben geürmd
    • zij hebben geürmd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geürmd
    • jij had geürmd
    • hij/zij/het had geürmd
    • wij hadden geürmd
    • jullie hadden geürmd
    • zij hadden geürmd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal urmen
    • jij zult urmen
    • hij/zij/het zal urmen
    • wij zullen urmen
    • jullie zullen urmen
    • zij zullen urmen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geürmd hebben
    • jij zult geürmd hebben
    • hij/zij/het zal geürmd hebben
    • wij zullen geürmd hebben
    • jullie zullen geürmd hebben
    • zij zullen geürmd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou urmen
    • jij zou urmen
    • hij/zij/het zou urmen
    • wij zouden urmen
    • jullie zouden urmen
    • zij zouden urmen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geürmd
    • jij zou hebben geürmd
    • hij/zij/het zou hebben geürmd
    • wij zouden hebben geürmd
    • jullie zouden hebben geürmd
    • zij zouden hebben geürmd
  • Imperatief

    • jij urm
    • jullie urmt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van urmen