Vervoeging van vangen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vang
    • jij vangt
    • hij/zij/het vangt
    • wij vangen
    • jullie vangen
    • zij vangen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ving
    • jij ving
    • hij/zij/het ving
    • wij vingen
    • jullie vingen
    • zij vingen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevangen
    • jij hebt gevangen
    • hij/zij/het heeft gevangen
    • wij hebben gevangen
    • jullie hebben gevangen
    • zij hebben gevangen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevangen
    • jij had gevangen
    • hij/zij/het had gevangen
    • wij hadden gevangen
    • jullie hadden gevangen
    • zij hadden gevangen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vangen
    • jij zult vangen
    • hij/zij/het zal vangen
    • wij zullen vangen
    • jullie zullen vangen
    • zij zullen vangen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevangen hebben
    • jij zult gevangen hebben
    • hij/zij/het zal gevangen hebben
    • wij zullen gevangen hebben
    • jullie zullen gevangen hebben
    • zij zullen gevangen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vangen
    • jij zou vangen
    • hij/zij/het zou vangen
    • wij zouden vangen
    • jullie zouden vangen
    • zij zouden vangen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevangen
    • jij zou hebben gevangen
    • hij/zij/het zou hebben gevangen
    • wij zouden hebben gevangen
    • jullie zouden hebben gevangen
    • zij zouden hebben gevangen
  • Imperatief

    • jij vang
    • jullie vangt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vangen