Vervoeging van vaporiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): vaporiseren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vaporiseer
  • jij vaporiseert
  • hij/zij/het vaporiseert
  • wij vaporiseren
  • jullie vaporiseren
  • zij vaporiseren

Present

  • I gasify
  • you gasify
  • he/she/it gasifies
  • we gasify
  • you gasify
  • they gasify

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vaporiseerde
  • jij vaporiseerde
  • hij/zij/het vaporiseerde
  • wij vaporiseerden
  • jullie vaporiseerden
  • zij vaporiseerden

Simple past

  • I gasified
  • you gasified
  • he/she/it gasified
  • we gasified
  • you gasified
  • they gasified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevaporiseerd
  • jij hebt gevaporiseerd
  • hij/zij/het heeft gevaporiseerd
  • wij hebben gevaporiseerd
  • jullie hebben gevaporiseerd
  • zij hebben gevaporiseerd

Present perfect

  • I have gasified
  • you have gasified
  • he/she/it has gasified
  • we have gasified
  • you have gasified
  • they have gasified

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevaporiseerd
  • jij had gevaporiseerd
  • hij/zij/het had gevaporiseerd
  • wij hadden gevaporiseerd
  • jullie hadden gevaporiseerd
  • zij hadden gevaporiseerd

Past perfect

  • I had gasified
  • you had gasified
  • he/she/it had gasified
  • we had gasified
  • you had gasified
  • they had gasified

Toekomende tijd I

  • ik zal vaporiseren
  • jij zult vaporiseren
  • hij/zij/het zal vaporiseren
  • wij zullen vaporiseren
  • jullie zullen vaporiseren
  • zij zullen vaporiseren

Future

  • I will gasify
  • you will gasify
  • he/she/it will gasify
  • we will gasify
  • you will gasify
  • they will gasify

Toekomende tijd II

  • ik zal gevaporiseerd hebben
  • jij zult gevaporiseerd hebben
  • hij/zij/het zal gevaporiseerd hebben
  • wij zullen gevaporiseerd hebben
  • jullie zullen gevaporiseerd hebben
  • zij zullen gevaporiseerd hebben

Future perfect

  • I will have gasified
  • you will have gasified
  • he/she/it will have gasified
  • we will have gasified
  • you will have gasified
  • they will have gasified

Conditionalis I

  • ik zou vaporiseren
  • jij zou vaporiseren
  • hij/zij/het zou vaporiseren
  • wij zouden vaporiseren
  • jullie zouden vaporiseren
  • zij zouden vaporiseren

Conditional present

  • I would gasify
  • you would gasify
  • he/she/it would gasify
  • we would gasify
  • you would gasify
  • they would gasify

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevaporiseerd
  • jij zou hebben gevaporiseerd
  • hij/zij/het zou hebben gevaporiseerd
  • wij zouden hebben gevaporiseerd
  • jullie zouden hebben gevaporiseerd
  • zij zouden hebben gevaporiseerd

Conditional perfect

  • I would have gasified
  • you would have gasified
  • he/she/it would have gasified
  • we would have gasified
  • you would have gasified
  • they would have gasified

Imperatief

  • jij vaporiseer
  • jullie vaporiseert

Imperative

  • you gasify
  • you gasify