Vervoeging van vastliggen
Onbepaalde wijs (infinitief): vastliggen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het ligt vast
- zij liggen vast
Present
- he/she/it mires
- they mire
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het lag vast
- zij lagen vast
Simple past
- he/she/it mired
- they mired
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft vastgelegen
- zij hebben vastgelegen
Present perfect
- he/she/it has mired
- they have mired
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had vastgelegen
- zij hadden vastgelegen
Past perfect
- he/she/it had mired
- they had mired
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal vastliggen
- zij zult vastliggen
Future
- he/she/it will mire
- they will mire
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal vastgelegen hebben
- zij zult vastgelegen hebben
Future perfect
- he/she/it will have mired
- they will have mired
Conditionalis I
- hij/zij/het zal vastliggen
- zij zullen vastliggen
Conditional present
- he/she/it would mire
- they would mire
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben vastgelegen
- zij zullen hebben vastgelegen
Conditional perfect
- he/she/it would have mired
- they would have mired