Vervoeging van vaststellen

Onbepaalde wijs (infinitief): vaststellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stel vast
    • jij stelt vast
    • hij/zij/het stelt vast
    • wij stellen vast
    • jullie stellen vast
    • zij stellen vast
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stelde vast
    • jij stelde vast
    • hij/zij/het stelde vast
    • wij stelden vast
    • jullie stelden vast
    • zij stelden vast
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vastgesteld
    • jij hebt vastgesteld
    • hij/zij/het heeft vastgesteld
    • wij hebben vastgesteld
    • jullie hebben vastgesteld
    • zij hebben vastgesteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vastgesteld
    • jij had vastgesteld
    • hij/zij/het had vastgesteld
    • wij hadden vastgesteld
    • jullie hadden vastgesteld
    • zij hadden vastgesteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vaststellen
    • jij zult vaststellen
    • hij/zij/het zal vaststellen
    • wij zullen vaststellen
    • jullie zullen vaststellen
    • zij zullen vaststellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vastgesteld hebben
    • jij zult vastgesteld hebben
    • hij/zij/het zal vastgesteld hebben
    • wij zullen vastgesteld hebben
    • jullie zullen vastgesteld hebben
    • zij zullen vastgesteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vaststellen
    • jij zou vaststellen
    • hij/zij/het zou vaststellen
    • wij zouden vaststellen
    • jullie zouden vaststellen
    • zij zouden vaststellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vastgesteld
    • jij zou hebben vastgesteld
    • hij/zij/het zou hebben vastgesteld
    • wij zouden hebben vastgesteld
    • jullie zouden hebben vastgesteld
    • zij zouden hebben vastgesteld
  • Imperatief

    • jij stel vast
    • jullie stelt vast

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van vaststellen