Vervoeging van vastzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): vastzetten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet vast
- jij zet vast
- hij/zij/het zet vast
- wij zetten vast
- jullie zetten vast
- zij zetten vast
Presente
- io blocco
- tu blocchi
- lui/lei/Lei blocca
- noi blocchiamo
- voi/Voi bloccate
- loro/Loro bloccano
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette vast
- jij zette vast
- hij/zij/het zette vast
- wij zetten vast
- jullie zetten vast
- zij zetten vast
Imperfetto
- io bloccavo
- tu bloccavi
- lui/lei/Lei bloccava
- noi bloccavamo
- voi/Voi bloccavate
- loro/Loro bloccavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vastgezet
- jij hebt vastgezet
- hij/zij/het heeft vastgezet
- wij hebben vastgezet
- jullie hebben vastgezet
- zij hebben vastgezet
Passato prossimo
- io ho bloccato
- tu hai bloccato
- lui/lei/Lei ha bloccato
- noi abbiamo bloccato
- voi/Voi avete bloccato
- loro/Loro hanno bloccato
Voltooid verleden tijd
- ik had vastgezet
- jij had vastgezet
- hij/zij/het had vastgezet
- wij hadden vastgezet
- jullie hadden vastgezet
- zij hadden vastgezet
Trapassato prossimo
- io avevo bloccato
- tu avevi bloccato
- lui/lei/Lei aveva bloccato
- noi avevamo bloccato
- voi/Voi avevate bloccato
- loro/Loro avevano bloccato
Toekomende tijd I
- ik zal vastzetten
- jij zult vastzetten
- hij/zij/het zal vastzetten
- wij zullen vastzetten
- jullie zullen vastzetten
- zij zullen vastzetten
Futuro semplice
- io bloccherò
- tu bloccherai
- lui/lei/Lei bloccherà
- noi bloccheremo
- voi/Voi bloccherete
- loro/Loro bloccheranno
Toekomende tijd II
- ik zal vastgezet hebben
- jij zult vastgezet hebben
- hij/zij/het zal vastgezet hebben
- wij zullen vastgezet hebben
- jullie zullen vastgezet hebben
- zij zullen vastgezet hebben
Futuro anteriore
- io avrò bloccato
- tu avrai bloccato
- lui/lei/Lei avrà bloccato
- noi avremo bloccato
- voi/Voi avrete bloccato
- loro/Loro avranno bloccato
Conditionalis I
- ik zou vastzetten
- jij zou vastzetten
- hij/zij/het zou vastzetten
- wij zouden vastzetten
- jullie zouden vastzetten
- zij zouden vastzetten
Condizionale presente
- io bloccherei
- tu bloccheresti
- lui/lei/Lei bloccherebbe
- noi bloccheremmo
- voi/Voi blocchereste
- loro/Loro bloccherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben vastgezet
- jij zou hebben vastgezet
- hij/zij/het zou hebben vastgezet
- wij zouden hebben vastgezet
- jullie zouden hebben vastgezet
- zij zouden hebben vastgezet
Condizionale passato
- io avrei bloccato
- tu avresti bloccato
- lui/lei/Lei avrebbe bloccato
- noi avremmo bloccato
- voi/Voi avreste bloccato
- loro/Loro avrebbero bloccato
Imperatief
- jij zet vast
- jullie zet vast
Imperativo
- tu blocca
- voi/Voi bloccate