Vervoeging van verankeren

Onbepaalde wijs (infinitief): verankeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik veranker
    • jij verankert
    • hij/zij/het verankert
    • wij verankeren
    • jullie verankeren
    • zij verankeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verankerde
    • jij verankerde
    • hij/zij/het verankerde
    • wij verankerden
    • jullie verankerden
    • zij verankerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verankerd
    • jij hebt verankerd
    • hij/zij/het heeft verankerd
    • wij hebben verankerd
    • jullie hebben verankerd
    • zij hebben verankerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verankerd
    • jij had verankerd
    • hij/zij/het had verankerd
    • wij hadden verankerd
    • jullie hadden verankerd
    • zij hadden verankerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verankeren
    • jij zult verankeren
    • hij/zij/het zal verankeren
    • wij zullen verankeren
    • jullie zullen verankeren
    • zij zullen verankeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verankerd hebben
    • jij zult verankerd hebben
    • hij/zij/het zal verankerd hebben
    • wij zullen verankerd hebben
    • jullie zullen verankerd hebben
    • zij zullen verankerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verankeren
    • jij zou verankeren
    • hij/zij/het zou verankeren
    • wij zouden verankeren
    • jullie zouden verankeren
    • zij zouden verankeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verankerd
    • jij zou hebben verankerd
    • hij/zij/het zou hebben verankerd
    • wij zouden hebben verankerd
    • jullie zouden hebben verankerd
    • zij zouden hebben verankerd
  • Imperatief

    • jij veranker
    • jullie verankert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verankeren