Vervoeging van verarmen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verarm
- jij verarmt
- hij/zij/het verarmt
- wij verarmen
- jullie verarmen
- zij verarmen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verarmde
- jij verarmde
- hij/zij/het verarmde
- wij verarmden
- jullie verarmden
- zij verarmden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verarmd
- jij hebt verarmd
- hij/zij/het heeft verarmd
- wij hebben verarmd
- jullie hebben verarmd
- zij hebben verarmd
Voltooid verleden tijd
- ik had verarmd
- jij had verarmd
- hij/zij/het had verarmd
- wij hadden verarmd
- jullie hadden verarmd
- zij hadden verarmd
Toekomende tijd I
- ik zal verarmen
- jij zult verarmen
- hij/zij/het zal verarmen
- wij zullen verarmen
- jullie zullen verarmen
- zij zullen verarmen
Toekomende tijd II
- ik zal verarmd hebben
- jij zult verarmd hebben
- hij/zij/het zal verarmd hebben
- wij zullen verarmd hebben
- jullie zullen verarmd hebben
- zij zullen verarmd hebben
Conditionalis I
- ik zou verarmen
- jij zou verarmen
- hij/zij/het zou verarmen
- wij zouden verarmen
- jullie zouden verarmen
- zij zouden verarmen
Conditionalis II
- ik zou hebben verarmd
- jij zou hebben verarmd
- hij/zij/het zou hebben verarmd
- wij zouden hebben verarmd
- jullie zouden hebben verarmd
- zij zouden hebben verarmd
Imperatief
- jij verarm
- jullie verarmt