Vervoeging van verblinden
Onbepaalde wijs (infinitief): verblinden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verblind
- jij verblindt
- hij/zij/het verblindt
- wij verblinden
- jullie verblinden
- zij verblinden
Präsens Indikativ
- ich blende
- du blendest
- er/sie/es blendet
- wir blenden
- ihr blendet
- sie blenden
Onvoltooid verleden tijd
- ik verblindde
- jij verblindde
- hij/zij/het verblindde
- wij verblindden
- jullie verblindden
- zij verblindden
Präteritum Indikativ
- ich blendete
- du blendetest
- er/sie/es blendete
- wir blendeten
- ihr blendetet
- sie blendeten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verblind
- jij hebt verblind
- hij/zij/het heeft verblind
- wij hebben verblind
- jullie hebben verblind
- zij hebben verblind
Perfekt Indikativ
- ich habe geblendet
- du hast geblendet
- er/sie/es hat geblendet
- wir haben geblendet
- ihr habt geblendet
- sie haben geblendet
Voltooid verleden tijd
- ik had verblind
- jij had verblind
- hij/zij/het had verblind
- wij hadden verblind
- jullie hadden verblind
- zij hadden verblind
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geblendet
- du hattest geblendet
- er/sie/es hatte geblendet
- wir hatten geblendet
- ihr hattet geblendet
- sie hatten geblendet
Toekomende tijd I
- ik zal verblinden
- jij zult verblinden
- hij/zij/het zal verblinden
- wij zullen verblinden
- jullie zullen verblinden
- zij zullen verblinden
Futur I Indikativ
- ich werde blenden
- du wirst blenden
- er/sie/es wird blenden
- wir werden blenden
- ihr werdet blenden
- sie werden blenden
Toekomende tijd II
- ik zal verblind hebben
- jij zult verblind hebben
- hij/zij/het zal verblind hebben
- wij zullen verblind hebben
- jullie zullen verblind hebben
- zij zullen verblind hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geblendet haben
- du wirst geblendet haben
- er/sie/es wird geblendet haben
- wir werden geblendet haben
- ihr werdet geblendet haben
- sie werden geblendet haben
Conditionalis I
- ik zou verblinden
- jij zou verblinden
- hij/zij/het zou verblinden
- wij zouden verblinden
- jullie zouden verblinden
- zij zouden verblinden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde blenden
- du würdest blenden
- er/sie/es würde blenden
- wir würden blenden
- ihr würdet blenden
- sie würden blenden
Conditionalis II
- ik zou hebben verblind
- jij zou hebben verblind
- hij/zij/het zou hebben verblind
- wij zouden hebben verblind
- jullie zouden hebben verblind
- zij zouden hebben verblind
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geblendet haben
- du würdest geblendet haben
- er/sie/es würde geblendet haben
- wir würden geblendet haben
- ihr würdet geblendet haben
- sie würden geblendet haben
Imperatief
- jij verblind
- jullie verblindt
Imperativ
- du blende
- ihr blendet