Vervoeging van verdichten
Onbepaalde wijs (infinitief): verdichten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verdicht
- jij verdicht
- hij/zij/het verdicht
- wij verdichten
- jullie verdichten
- zij verdichten
Présent
- je serre
- tu serres
- il/elle serre
- nous serrons
- vous serrez
- ils/elles serrent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verdichtte
- jij verdichtte
- hij/zij/het verdichtte
- wij verdichtten
- jullie verdichtten
- zij verdichtten
Indicatif imparfait
- je serrais
- tu serrais
- il/elle serrait
- nous serrions
- vous serriez
- ils/elles serraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verdicht
- jij hebt verdicht
- hij/zij/het heeft verdicht
- wij hebben verdicht
- jullie hebben verdicht
- zij hebben verdicht
Indicatif passé composé
- j'ai serré
- tu as serré
- il/elle a serré
- nous avons serré
- vous avez serré
- ils/elles ont serré
Voltooid verleden tijd
- ik had verdicht
- jij had verdicht
- hij/zij/het had verdicht
- wij hadden verdicht
- jullie hadden verdicht
- zij hadden verdicht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais serré
- tu avais serré
- il/elle avait serré
- nous avions serré
- vous aviez serré
- ils/elles avaient serré
Toekomende tijd I
- ik zal verdichten
- jij zult verdichten
- hij/zij/het zal verdichten
- wij zullen verdichten
- jullie zullen verdichten
- zij zullen verdichten
Indicatif futur
- je serrerai
- tu serreras
- il/elle serrera
- nous serrerons
- vous serrerez
- ils/elles serreront
Toekomende tijd II
- ik zal verdicht hebben
- jij zult verdicht hebben
- hij/zij/het zal verdicht hebben
- wij zullen verdicht hebben
- jullie zullen verdicht hebben
- zij zullen verdicht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai serré
- tu auras serré
- il/elle aura serré
- nous aurons serré
- vous aurez serré
- ils/elles auront serré
Conditionalis I
- ik zou verdichten
- jij zou verdichten
- hij/zij/het zou verdichten
- wij zouden verdichten
- jullie zouden verdichten
- zij zouden verdichten
Conditionnel présent
- je serrerais
- tu serrerais
- il/elle serrerait
- nous serrerions
- vous serreriez
- ils/elles serreraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verdicht
- jij zou hebben verdicht
- hij/zij/het zou hebben verdicht
- wij zouden hebben verdicht
- jullie zouden hebben verdicht
- zij zouden hebben verdicht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais serré
- tu aurais serré
- il/elle aurait serré
- nous aurions serré
- vous auriez serré
- ils/elles auraient serré
Imperatief
- jij verdicht
- jullie verdicht
Impératif
- tu serre
- vous serrez