Vervoeging van verdragen
Onbepaalde wijs (infinitief): verdragen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verdraag
- jij verdraagt
- hij/zij/het verdraagt
- wij verdragen
- jullie verdragen
- zij verdragen
Indicativo presente
- yo sufro
- tú sufres
- él/ella sufre
- nosotros sufrimos
- vosotros sufrís
- ellos/ellas sufren
Onvoltooid verleden tijd
- ik verdroeg
- jij verdroeg
- hij/zij/het verdroeg
- wij verdroegen
- jullie verdroegen
- zij verdroegen
Indefinido
- yo sufrí
- tú sufriste
- él/ella sufrió
- nosotros sufrimos
- vosotros sufristeis
- ellos/ellas sufrieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verdragen
- jij hebt verdragen
- hij/zij/het heeft verdragen
- wij hebben verdragen
- jullie hebben verdragen
- zij hebben verdragen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he sufrido
- tú has sufrido
- él/ella ha sufrido
- nosotros hemos sufrido
- vosotros habéis sufrido
- ellos/ellas han sufrido
Voltooid verleden tijd
- ik had verdragen
- jij had verdragen
- hij/zij/het had verdragen
- wij hadden verdragen
- jullie hadden verdragen
- zij hadden verdragen
Pluscuamperfecto
- yo había sufrido
- tú habías sufrido
- él/ella había sufrido
- nosotros habíamos sufrido
- vosotros habíais sufrido
- ellos/ellas habían sufrido
Toekomende tijd I
- ik zal verdragen
- jij zult verdragen
- hij/zij/het zal verdragen
- wij zullen verdragen
- jullie zullen verdragen
- zij zullen verdragen
Futuro I
- yo sufriré
- tú sufrirás
- él/ella sufrirá
- nosotros sufriremos
- vosotros sufriréis
- ellos/ellas sufrirán
Toekomende tijd II
- ik zal verdragen hebben
- jij zult verdragen hebben
- hij/zij/het zal verdragen hebben
- wij zullen verdragen hebben
- jullie zullen verdragen hebben
- zij zullen verdragen hebben
Futuro perfecto
- yo habré sufrido
- tú habrás sufrido
- él/ella habrá sufrido
- nosotros habremos sufrido
- vosotros habréis sufrido
- ellos/ellas habrán sufrido
Conditionalis I
- ik zou verdragen
- jij zou verdragen
- hij/zij/het zou verdragen
- wij zouden verdragen
- jullie zouden verdragen
- zij zouden verdragen
Condicional
- yo sufriría
- tú sufrirías
- él/ella sufriría
- nosotros sufriríamos
- vosotros sufriríais
- ellos/ellas sufrirían
Conditionalis II
- ik zou hebben verdragen
- jij zou hebben verdragen
- hij/zij/het zou hebben verdragen
- wij zouden hebben verdragen
- jullie zouden hebben verdragen
- zij zouden hebben verdragen
Condicional perfecto
- yo habría sufrido
- tú habrías sufrido
- él/ella habría sufrido
- nosotros habríamos sufrido
- vosotros habríais sufrido
- ellos/ellas habrían sufrido
Imperatief
- jij verdraag
- jullie verdraagt
Imperativo presente
- tú sufre
- vosotros sufrid