Vervoeging van verdrinken
Onbepaalde wijs (infinitief): verdrinken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verdrink
- jij verdrinkt
- hij/zij/het verdrinkt
- wij verdrinken
- jullie verdrinken
- zij verdrinken
Présent
- je noie
- tu noies
- il/elle noie
- nous noyons
- vous noyez
- ils/elles noient
Onvoltooid verleden tijd
- ik verdronk
- jij verdronk
- hij/zij/het verdronk
- wij verdronken
- jullie verdronken
- zij verdronken
Indicatif imparfait
- je noyais
- tu noyais
- il/elle noyait
- nous noyions
- vous noyiez
- ils/elles noyaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verdronken
- jij hebt verdronken
- hij/zij/het heeft verdronken
- wij hebben verdronken
- jullie hebben verdronken
- zij hebben verdronken
Indicatif passé composé
- j'ai noyé
- tu as noyé
- il/elle a noyé
- nous avons noyé
- vous avez noyé
- ils/elles ont noyé
Voltooid verleden tijd
- ik had verdronken
- jij had verdronken
- hij/zij/het had verdronken
- wij hadden verdronken
- jullie hadden verdronken
- zij hadden verdronken
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais noyé
- tu avais noyé
- il/elle avait noyé
- nous avions noyé
- vous aviez noyé
- ils/elles avaient noyé
Toekomende tijd I
- ik zal verdrinken
- jij zult verdrinken
- hij/zij/het zal verdrinken
- wij zullen verdrinken
- jullie zullen verdrinken
- zij zullen verdrinken
Indicatif futur
- je noierai
- tu noieras
- il/elle noiera
- nous noierons
- vous noierez
- ils/elles noieront
Toekomende tijd II
- ik zal verdronken hebben
- jij zult verdronken hebben
- hij/zij/het zal verdronken hebben
- wij zullen verdronken hebben
- jullie zullen verdronken hebben
- zij zullen verdronken hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai noyé
- tu auras noyé
- il/elle aura noyé
- nous aurons noyé
- vous aurez noyé
- ils/elles auront noyé
Conditionalis I
- ik zou verdrinken
- jij zou verdrinken
- hij/zij/het zou verdrinken
- wij zouden verdrinken
- jullie zouden verdrinken
- zij zouden verdrinken
Conditionnel présent
- je noierais
- tu noierais
- il/elle noierait
- nous noierions
- vous noieriez
- ils/elles noieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verdronken
- jij zou hebben verdronken
- hij/zij/het zou hebben verdronken
- wij zouden hebben verdronken
- jullie zouden hebben verdronken
- zij zouden hebben verdronken
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais noyé
- tu aurais noyé
- il/elle aurait noyé
- nous aurions noyé
- vous auriez noyé
- ils/elles auraient noyé
Imperatief
- jij verdrink
- jullie verdrinkt
Impératif
- tu noie
- vous noyez