Vervoeging van vereenzamen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vereenzaam
- jij vereenzaamt
- hij/zij/het vereenzaamt
- wij vereenzamen
- jullie vereenzamen
- zij vereenzamen
Onvoltooid verleden tijd
- ik vereenzaamde
- jij vereenzaamde
- hij/zij/het vereenzaamde
- wij vereenzaamden
- jullie vereenzaamden
- zij vereenzaamden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben vereenzaamd
- jij bent vereenzaamd
- hij/zij/het is vereenzaamd
- wij zijn vereenzaamd
- jullie zijn vereenzaamd
- zij zijn vereenzaamd
Voltooid verleden tijd
- ik was vereenzaamd
- jij was vereenzaamd
- hij/zij/het was vereenzaamd
- wij waren vereenzaamd
- jullie waren vereenzaamd
- zij waren vereenzaamd
Toekomende tijd I
- ik zal vereenzamen
- jij zult vereenzamen
- hij/zij/het zal vereenzamen
- wij zullen vereenzamen
- jullie zullen vereenzamen
- zij zullen vereenzamen
Toekomende tijd II
- ik zal vereenzaamd zijn
- jij zult vereenzaamd zijn
- hij/zij/het zal vereenzaamd zijn
- wij zullen vereenzaamd zijn
- jullie zullen vereenzaamd zijn
- zij zullen vereenzaamd zijn
Conditionalis I
- ik zou vereenzamen
- jij zou vereenzamen
- hij/zij/het zou vereenzamen
- wij zouden vereenzamen
- jullie zouden vereenzamen
- zij zouden vereenzamen
Conditionalis II
- ik zou zijn vereenzaamd
- jij zou zijn vereenzaamd
- hij/zij/het zou zijn vereenzaamd
- wij zouden zijn vereenzaamd
- jullie zouden zijn vereenzaamd
- zij zouden zijn vereenzaamd
Imperatief
- jij vereenzaam
- jullie vereenzaamt