Vervoeging van vereffenen

Onbepaalde wijs (infinitief): vereffenen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vereffen
  • jij vereffent
  • hij/zij/het vereffent
  • wij vereffenen
  • jullie vereffenen
  • zij vereffenen

Present

  • I balance
  • you balance
  • he/she/it balances
  • we balance
  • you balance
  • they balance

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vereffende
  • jij vereffende
  • hij/zij/het vereffende
  • wij vereffenden
  • jullie vereffenden
  • zij vereffenden

Simple past

  • I balanced
  • you balanced
  • he/she/it balanced
  • we balanced
  • you balanced
  • they balanced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vereffend
  • jij hebt vereffend
  • hij/zij/het heeft vereffend
  • wij hebben vereffend
  • jullie hebben vereffend
  • zij hebben vereffend

Present perfect

  • I have balanced
  • you have balanced
  • he/she/it has balanced
  • we have balanced
  • you have balanced
  • they have balanced

Voltooid verleden tijd

  • ik had vereffend
  • jij had vereffend
  • hij/zij/het had vereffend
  • wij hadden vereffend
  • jullie hadden vereffend
  • zij hadden vereffend

Past perfect

  • I had balanced
  • you had balanced
  • he/she/it had balanced
  • we had balanced
  • you had balanced
  • they had balanced

Toekomende tijd I

  • ik zal vereffenen
  • jij zult vereffenen
  • hij/zij/het zal vereffenen
  • wij zullen vereffenen
  • jullie zullen vereffenen
  • zij zullen vereffenen

Future

  • I will balance
  • you will balance
  • he/she/it will balance
  • we will balance
  • you will balance
  • they will balance

Toekomende tijd II

  • ik zal vereffend hebben
  • jij zult vereffend hebben
  • hij/zij/het zal vereffend hebben
  • wij zullen vereffend hebben
  • jullie zullen vereffend hebben
  • zij zullen vereffend hebben

Future perfect

  • I will have balanced
  • you will have balanced
  • he/she/it will have balanced
  • we will have balanced
  • you will have balanced
  • they will have balanced

Conditionalis I

  • ik zou vereffenen
  • jij zou vereffenen
  • hij/zij/het zou vereffenen
  • wij zouden vereffenen
  • jullie zouden vereffenen
  • zij zouden vereffenen

Conditional present

  • I would balance
  • you would balance
  • he/she/it would balance
  • we would balance
  • you would balance
  • they would balance

Conditionalis II

  • ik zou hebben vereffend
  • jij zou hebben vereffend
  • hij/zij/het zou hebben vereffend
  • wij zouden hebben vereffend
  • jullie zouden hebben vereffend
  • zij zouden hebben vereffend

Conditional perfect

  • I would have balanced
  • you would have balanced
  • he/she/it would have balanced
  • we would have balanced
  • you would have balanced
  • they would have balanced

Imperatief

  • jij vereffen
  • jullie vereffent

Imperative

  • you balance
  • you balance