Vervoeging van verfrissen
Onbepaalde wijs (infinitief): verfrissen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verfris
- jij verfrist
- hij/zij/het verfrist
- wij verfrissen
- jullie verfrissen
- zij verfrissen
Présent
- je rafraîchis
- tu rafraîchis
- il/elle rafraîchit
- nous rafraîchissons
- vous rafraîchissez
- ils/elles rafraîchissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verfriste
- jij verfriste
- hij/zij/het verfriste
- wij verfristen
- jullie verfristen
- zij verfristen
Indicatif imparfait
- je rafraîchissais
- tu rafraîchissais
- il/elle rafraîchissait
- nous rafraîchissions
- vous rafraîchissiez
- ils/elles rafraîchissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verfrist
- jij hebt verfrist
- hij/zij/het heeft verfrist
- wij hebben verfrist
- jullie hebben verfrist
- zij hebben verfrist
Indicatif passé composé
- j'ai rafraîchi
- tu as rafraîchi
- il/elle a rafraîchi
- nous avons rafraîchi
- vous avez rafraîchi
- ils/elles ont rafraîchi
Voltooid verleden tijd
- ik had verfrist
- jij had verfrist
- hij/zij/het had verfrist
- wij hadden verfrist
- jullie hadden verfrist
- zij hadden verfrist
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais rafraîchi
- tu avais rafraîchi
- il/elle avait rafraîchi
- nous avions rafraîchi
- vous aviez rafraîchi
- ils/elles avaient rafraîchi
Toekomende tijd I
- ik zal verfrissen
- jij zult verfrissen
- hij/zij/het zal verfrissen
- wij zullen verfrissen
- jullie zullen verfrissen
- zij zullen verfrissen
Indicatif futur
- je rafraîchirai
- tu rafraîchiras
- il/elle rafraîchira
- nous rafraîchirons
- vous rafraîchirez
- ils/elles rafraîchiront
Toekomende tijd II
- ik zal verfrist hebben
- jij zult verfrist hebben
- hij/zij/het zal verfrist hebben
- wij zullen verfrist hebben
- jullie zullen verfrist hebben
- zij zullen verfrist hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai rafraîchi
- tu auras rafraîchi
- il/elle aura rafraîchi
- nous aurons rafraîchi
- vous aurez rafraîchi
- ils/elles auront rafraîchi
Conditionalis I
- ik zou verfrissen
- jij zou verfrissen
- hij/zij/het zou verfrissen
- wij zouden verfrissen
- jullie zouden verfrissen
- zij zouden verfrissen
Conditionnel présent
- je rafraîchirais
- tu rafraîchirais
- il/elle rafraîchirait
- nous rafraîchirions
- vous rafraîchiriez
- ils/elles rafraîchiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verfrist
- jij zou hebben verfrist
- hij/zij/het zou hebben verfrist
- wij zouden hebben verfrist
- jullie zouden hebben verfrist
- zij zouden hebben verfrist
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais rafraîchi
- tu aurais rafraîchi
- il/elle aurait rafraîchi
- nous aurions rafraîchi
- vous auriez rafraîchi
- ils/elles auraient rafraîchi
Imperatief
- jij verfris
- jullie verfrist
Impératif
- tu rafraîchis
- vous rafraîchissez