Vervoeging van vergelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het vergeelt
- zij vergelen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het vergeelde
- zij vergeelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft vergeeld
- zij hebben vergeeld
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had vergeeld
- zij hadden vergeeld
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal vergelen
- zij zult vergelen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal vergeeld hebben
- zij zult vergeeld hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal vergelen
- zij zullen vergelen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben vergeeld
- zij zullen hebben vergeeld