Vervoeging van vergeven

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vergeef
    • jij vergeeft
    • hij/zij/het vergeeft
    • wij vergeven
    • jullie vergeven
    • zij vergeven
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vergaf
    • jij vergaf
    • hij/zij/het vergaf
    • wij vergaven
    • jullie vergaven
    • zij vergaven
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vergeven
    • jij hebt vergeven
    • hij/zij/het heeft vergeven
    • wij hebben vergeven
    • jullie hebben vergeven
    • zij hebben vergeven
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vergeven
    • jij had vergeven
    • hij/zij/het had vergeven
    • wij hadden vergeven
    • jullie hadden vergeven
    • zij hadden vergeven
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vergeven
    • jij zult vergeven
    • hij/zij/het zal vergeven
    • wij zullen vergeven
    • jullie zullen vergeven
    • zij zullen vergeven
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vergeven hebben
    • jij zult vergeven hebben
    • hij/zij/het zal vergeven hebben
    • wij zullen vergeven hebben
    • jullie zullen vergeven hebben
    • zij zullen vergeven hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vergeven
    • jij zou vergeven
    • hij/zij/het zou vergeven
    • wij zouden vergeven
    • jullie zouden vergeven
    • zij zouden vergeven
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vergeven
    • jij zou hebben vergeven
    • hij/zij/het zou hebben vergeven
    • wij zouden hebben vergeven
    • jullie zouden hebben vergeven
    • zij zouden hebben vergeven
  • Imperatief

    • jij vergeef
    • jullie vergeeft

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vergeven