Vervoeging van vergewissen

Onbepaalde wijs (infinitief): vergewissen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vergewis
    • jij vergewist
    • hij/zij/het vergewist
    • wij vergewissen
    • jullie vergewissen
    • zij vergewissen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vergewiste
    • jij vergewiste
    • hij/zij/het vergewiste
    • wij vergewisten
    • jullie vergewisten
    • zij vergewisten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vergewist
    • jij hebt vergewist
    • hij/zij/het heeft vergewist
    • wij hebben vergewist
    • jullie hebben vergewist
    • zij hebben vergewist
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vergewist
    • jij had vergewist
    • hij/zij/het had vergewist
    • wij hadden vergewist
    • jullie hadden vergewist
    • zij hadden vergewist
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vergewissen
    • jij zult vergewissen
    • hij/zij/het zal vergewissen
    • wij zullen vergewissen
    • jullie zullen vergewissen
    • zij zullen vergewissen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vergewist hebben
    • jij zult vergewist hebben
    • hij/zij/het zal vergewist hebben
    • wij zullen vergewist hebben
    • jullie zullen vergewist hebben
    • zij zullen vergewist hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vergewissen
    • jij zou vergewissen
    • hij/zij/het zou vergewissen
    • wij zouden vergewissen
    • jullie zouden vergewissen
    • zij zouden vergewissen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vergewist
    • jij zou hebben vergewist
    • hij/zij/het zou hebben vergewist
    • wij zouden hebben vergewist
    • jullie zouden hebben vergewist
    • zij zouden hebben vergewist
  • Imperatief

    • jij vergewis
    • jullie vergewist

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vergewissen