Vervoeging van vergieten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vergiet
- jij vergiet
- hij/zij/het vergiet
- wij vergieten
- jullie vergieten
- zij vergieten
Onvoltooid verleden tijd
- ik vergoot
- jij vergoot
- hij/zij/het vergoot
- wij vergoten
- jullie vergoten
- zij vergoten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vergoten
- jij hebt vergoten
- hij/zij/het heeft vergoten
- wij hebben vergoten
- jullie hebben vergoten
- zij hebben vergoten
Voltooid verleden tijd
- ik had vergoten
- jij had vergoten
- hij/zij/het had vergoten
- wij hadden vergoten
- jullie hadden vergoten
- zij hadden vergoten
Toekomende tijd I
- ik zal vergieten
- jij zult vergieten
- hij/zij/het zal vergieten
- wij zullen vergieten
- jullie zullen vergieten
- zij zullen vergieten
Toekomende tijd II
- ik zal vergoten hebben
- jij zult vergoten hebben
- hij/zij/het zal vergoten hebben
- wij zullen vergoten hebben
- jullie zullen vergoten hebben
- zij zullen vergoten hebben
Conditionalis I
- ik zou vergieten
- jij zou vergieten
- hij/zij/het zou vergieten
- wij zouden vergieten
- jullie zouden vergieten
- zij zouden vergieten
Conditionalis II
- ik zou hebben vergoten
- jij zou hebben vergoten
- hij/zij/het zou hebben vergoten
- wij zouden hebben vergoten
- jullie zouden hebben vergoten
- zij zouden hebben vergoten
Imperatief
- jij vergiet
- jullie vergiet