Vervoeging van vergoddelijken
Onbepaalde wijs (infinitief): vergoddelijken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vergoddelijk
- jij vergoddelijkt
- hij/zij/het vergoddelijkt
- wij vergoddelijken
- jullie vergoddelijken
- zij vergoddelijken
Präsens Indikativ
- ich vergött(e)re
- du vergötterst
- er/sie/es vergöttert
- wir vergöttern
- ihr vergöttert
- sie vergöttern
Onvoltooid verleden tijd
- ik vergoddelijkte
- jij vergoddelijkte
- hij/zij/het vergoddelijkte
- wij vergoddelijkten
- jullie vergoddelijkten
- zij vergoddelijkten
Präteritum Indikativ
- ich vergötterte
- du vergöttertest
- er/sie/es vergötterte
- wir vergötterten
- ihr vergöttertet
- sie vergötterten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vergoddelijkt
- jij hebt vergoddelijkt
- hij/zij/het heeft vergoddelijkt
- wij hebben vergoddelijkt
- jullie hebben vergoddelijkt
- zij hebben vergoddelijkt
Perfekt Indikativ
- ich habe vergöttert
- du hast vergöttert
- er/sie/es hat vergöttert
- wir haben vergöttert
- ihr habt vergöttert
- sie haben vergöttert
Voltooid verleden tijd
- ik had vergoddelijkt
- jij had vergoddelijkt
- hij/zij/het had vergoddelijkt
- wij hadden vergoddelijkt
- jullie hadden vergoddelijkt
- zij hadden vergoddelijkt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte vergöttert
- du hattest vergöttert
- er/sie/es hatte vergöttert
- wir hatten vergöttert
- ihr hattet vergöttert
- sie hatten vergöttert
Toekomende tijd I
- ik zal vergoddelijken
- jij zult vergoddelijken
- hij/zij/het zal vergoddelijken
- wij zullen vergoddelijken
- jullie zullen vergoddelijken
- zij zullen vergoddelijken
Futur I Indikativ
- ich werde vergöttern
- du wirst vergöttern
- er/sie/es wird vergöttern
- wir werden vergöttern
- ihr werdet vergöttern
- sie werden vergöttern
Toekomende tijd II
- ik zal vergoddelijkt hebben
- jij zult vergoddelijkt hebben
- hij/zij/het zal vergoddelijkt hebben
- wij zullen vergoddelijkt hebben
- jullie zullen vergoddelijkt hebben
- zij zullen vergoddelijkt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde vergöttert haben
- du wirst vergöttert haben
- er/sie/es wird vergöttert haben
- wir werden vergöttert haben
- ihr werdet vergöttert haben
- sie werden vergöttert haben
Conditionalis I
- ik zou vergoddelijken
- jij zou vergoddelijken
- hij/zij/het zou vergoddelijken
- wij zouden vergoddelijken
- jullie zouden vergoddelijken
- zij zouden vergoddelijken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde vergöttern
- du würdest vergöttern
- er/sie/es würde vergöttern
- wir würden vergöttern
- ihr würdet vergöttern
- sie würden vergöttern
Conditionalis II
- ik zou hebben vergoddelijkt
- jij zou hebben vergoddelijkt
- hij/zij/het zou hebben vergoddelijkt
- wij zouden hebben vergoddelijkt
- jullie zouden hebben vergoddelijkt
- zij zouden hebben vergoddelijkt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde vergöttert haben
- du würdest vergöttert haben
- er/sie/es würde vergöttert haben
- wir würden vergöttert haben
- ihr würdet vergöttert haben
- sie würden vergöttert haben
Imperatief
- jij vergoddelijk
- jullie vergoddelijkt
Imperativ
- du vergött(e)re
- ihr vergöttert