Vervoeging van vergulden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verguld
- jij verguldt
- hij/zij/het verguldt
- wij vergulden
- jullie vergulden
- zij vergulden
Onvoltooid verleden tijd
- ik verguldde
- jij verguldde
- hij/zij/het verguldde
- wij verguldden
- jullie verguldden
- zij verguldden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verguld
- jij hebt verguld
- hij/zij/het heeft verguld
- wij hebben verguld
- jullie hebben verguld
- zij hebben verguld
Voltooid verleden tijd
- ik had verguld
- jij had verguld
- hij/zij/het had verguld
- wij hadden verguld
- jullie hadden verguld
- zij hadden verguld
Toekomende tijd I
- ik zal vergulden
- jij zult vergulden
- hij/zij/het zal vergulden
- wij zullen vergulden
- jullie zullen vergulden
- zij zullen vergulden
Toekomende tijd II
- ik zal verguld hebben
- jij zult verguld hebben
- hij/zij/het zal verguld hebben
- wij zullen verguld hebben
- jullie zullen verguld hebben
- zij zullen verguld hebben
Conditionalis I
- ik zou vergulden
- jij zou vergulden
- hij/zij/het zou vergulden
- wij zouden vergulden
- jullie zouden vergulden
- zij zouden vergulden
Conditionalis II
- ik zou hebben verguld
- jij zou hebben verguld
- hij/zij/het zou hebben verguld
- wij zouden hebben verguld
- jullie zouden hebben verguld
- zij zouden hebben verguld
Imperatief
- jij verguld
- jullie verguldt