Vervoeging van verhaasten

Onbepaalde wijs (infinitief): verhaasten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verhaast
    • jij verhaast
    • hij/zij/het verhaast
    • wij verhaasten
    • jullie verhaasten
    • zij verhaasten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verhaastte
    • jij verhaastte
    • hij/zij/het verhaastte
    • wij verhaastten
    • jullie verhaastten
    • zij verhaastten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verhaast
    • jij hebt verhaast
    • hij/zij/het heeft verhaast
    • wij hebben verhaast
    • jullie hebben verhaast
    • zij hebben verhaast
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verhaast
    • jij had verhaast
    • hij/zij/het had verhaast
    • wij hadden verhaast
    • jullie hadden verhaast
    • zij hadden verhaast
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verhaasten
    • jij zult verhaasten
    • hij/zij/het zal verhaasten
    • wij zullen verhaasten
    • jullie zullen verhaasten
    • zij zullen verhaasten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verhaast hebben
    • jij zult verhaast hebben
    • hij/zij/het zal verhaast hebben
    • wij zullen verhaast hebben
    • jullie zullen verhaast hebben
    • zij zullen verhaast hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verhaasten
    • jij zou verhaasten
    • hij/zij/het zou verhaasten
    • wij zouden verhaasten
    • jullie zouden verhaasten
    • zij zouden verhaasten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verhaast
    • jij zou hebben verhaast
    • hij/zij/het zou hebben verhaast
    • wij zouden hebben verhaast
    • jullie zouden hebben verhaast
    • zij zouden hebben verhaast
  • Imperatief

    • jij verhaast
    • jullie verhaast

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verhaasten