Vervoeging van verhalen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhaal
- jij verhaalt
- hij/zij/het verhaalt
- wij verhalen
- jullie verhalen
- zij verhalen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verhaalde
- jij verhaalde
- hij/zij/het verhaalde
- wij verhaalden
- jullie verhaalden
- zij verhaalden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verhaald
- jij hebt verhaald
- hij/zij/het heeft verhaald
- wij hebben verhaald
- jullie hebben verhaald
- zij hebben verhaald
Voltooid verleden tijd
- ik had verhaald
- jij had verhaald
- hij/zij/het had verhaald
- wij hadden verhaald
- jullie hadden verhaald
- zij hadden verhaald
Toekomende tijd I
- ik zal verhalen
- jij zult verhalen
- hij/zij/het zal verhalen
- wij zullen verhalen
- jullie zullen verhalen
- zij zullen verhalen
Toekomende tijd II
- ik zal verhaald hebben
- jij zult verhaald hebben
- hij/zij/het zal verhaald hebben
- wij zullen verhaald hebben
- jullie zullen verhaald hebben
- zij zullen verhaald hebben
Conditionalis I
- ik zou verhalen
- jij zou verhalen
- hij/zij/het zou verhalen
- wij zouden verhalen
- jullie zouden verhalen
- zij zouden verhalen
Conditionalis II
- ik zou hebben verhaald
- jij zou hebben verhaald
- hij/zij/het zou hebben verhaald
- wij zouden hebben verhaald
- jullie zouden hebben verhaald
- zij zouden hebben verhaald
Imperatief
- jij verhaal
- jullie verhaalt