Vervoeging van verharden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhard
- jij verhardt
- hij/zij/het verhardt
- wij verharden
- jullie verharden
- zij verharden
Onvoltooid verleden tijd
- ik verhardde
- jij verhardde
- hij/zij/het verhardde
- wij verhardden
- jullie verhardden
- zij verhardden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verhard
- jij hebt verhard
- hij/zij/het heeft verhard
- wij hebben verhard
- jullie hebben verhard
- zij hebben verhard
Voltooid verleden tijd
- ik had verhard
- jij had verhard
- hij/zij/het had verhard
- wij hadden verhard
- jullie hadden verhard
- zij hadden verhard
Toekomende tijd I
- ik zal verharden
- jij zult verharden
- hij/zij/het zal verharden
- wij zullen verharden
- jullie zullen verharden
- zij zullen verharden
Toekomende tijd II
- ik zal verhard hebben
- jij zult verhard hebben
- hij/zij/het zal verhard hebben
- wij zullen verhard hebben
- jullie zullen verhard hebben
- zij zullen verhard hebben
Conditionalis I
- ik zou verharden
- jij zou verharden
- hij/zij/het zou verharden
- wij zouden verharden
- jullie zouden verharden
- zij zouden verharden
Conditionalis II
- ik zou hebben verhard
- jij zou hebben verhard
- hij/zij/het zou hebben verhard
- wij zouden hebben verhard
- jullie zouden hebben verhard
- zij zouden hebben verhard
Imperatief
- jij verhard
- jullie verhardt