Vervoeging van verkeren
Onbepaalde wijs (infinitief): verkeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkeer
- jij verkeert
- hij/zij/het verkeert
- wij verkeren
- jullie verkeren
- zij verkeren
Präsens Indikativ
- ich verkehre
- du verkehrst
- er/sie/es verkehrt
- wir verkehren
- ihr verkehrt
- sie verkehren
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkeerde
- jij verkeerde
- hij/zij/het verkeerde
- wij verkeerden
- jullie verkeerden
- zij verkeerden
Präteritum Indikativ
- ich verkehrte
- du verkehrtest
- er/sie/es verkehrte
- wir verkehrten
- ihr verkehrtet
- sie verkehrten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verkeerd
- jij hebt verkeerd
- hij/zij/het heeft verkeerd
- wij hebben verkeerd
- jullie hebben verkeerd
- zij hebben verkeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe verkehrt
- du hast verkehrt
- er/sie/es hat verkehrt
- wir haben verkehrt
- ihr habt verkehrt
- sie haben verkehrt
Voltooid verleden tijd
- ik had verkeerd
- jij had verkeerd
- hij/zij/het had verkeerd
- wij hadden verkeerd
- jullie hadden verkeerd
- zij hadden verkeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte verkehrt
- du hattest verkehrt
- er/sie/es hatte verkehrt
- wir hatten verkehrt
- ihr hattet verkehrt
- sie hatten verkehrt
Toekomende tijd I
- ik zal verkeren
- jij zult verkeren
- hij/zij/het zal verkeren
- wij zullen verkeren
- jullie zullen verkeren
- zij zullen verkeren
Futur I Indikativ
- ich werde verkehren
- du wirst verkehren
- er/sie/es wird verkehren
- wir werden verkehren
- ihr werdet verkehren
- sie werden verkehren
Toekomende tijd II
- ik zal verkeerd hebben
- jij zult verkeerd hebben
- hij/zij/het zal verkeerd hebben
- wij zullen verkeerd hebben
- jullie zullen verkeerd hebben
- zij zullen verkeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde verkehrt haben
- du wirst verkehrt haben
- er/sie/es wird verkehrt haben
- wir werden verkehrt haben
- ihr werdet verkehrt haben
- sie werden verkehrt haben
Conditionalis I
- ik zou verkeren
- jij zou verkeren
- hij/zij/het zou verkeren
- wij zouden verkeren
- jullie zouden verkeren
- zij zouden verkeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verkehren
- du würdest verkehren
- er/sie/es würde verkehren
- wir würden verkehren
- ihr würdet verkehren
- sie würden verkehren
Conditionalis II
- ik zou hebben verkeerd
- jij zou hebben verkeerd
- hij/zij/het zou hebben verkeerd
- wij zouden hebben verkeerd
- jullie zouden hebben verkeerd
- zij zouden hebben verkeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verkehrt haben
- du würdest verkehrt haben
- er/sie/es würde verkehrt haben
- wir würden verkehrt haben
- ihr würdet verkehrt haben
- sie würden verkehrt haben
Imperatief
- jij verkeer
- jullie verkeert
Imperativ
- du verkehr(e)
- ihr verkehrt