Vervoeging van verkeren
Onbepaalde wijs (infinitief): verkeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkeer
- jij verkeert
- hij/zij/het verkeert
- wij verkeren
- jullie verkeren
- zij verkeren
Présent
- je fréquente
- tu fréquentes
- il/elle fréquente
- nous fréquentons
- vous fréquentez
- ils/elles fréquentent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkeerde
- jij verkeerde
- hij/zij/het verkeerde
- wij verkeerden
- jullie verkeerden
- zij verkeerden
Indicatif imparfait
- je fréquentais
- tu fréquentais
- il/elle fréquentait
- nous fréquentions
- vous fréquentiez
- ils/elles fréquentaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verkeerd
- jij hebt verkeerd
- hij/zij/het heeft verkeerd
- wij hebben verkeerd
- jullie hebben verkeerd
- zij hebben verkeerd
Indicatif passé composé
- j'ai fréquenté
- tu as fréquenté
- il/elle a fréquenté
- nous avons fréquenté
- vous avez fréquenté
- ils/elles ont fréquenté
Voltooid verleden tijd
- ik had verkeerd
- jij had verkeerd
- hij/zij/het had verkeerd
- wij hadden verkeerd
- jullie hadden verkeerd
- zij hadden verkeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais fréquenté
- tu avais fréquenté
- il/elle avait fréquenté
- nous avions fréquenté
- vous aviez fréquenté
- ils/elles avaient fréquenté
Toekomende tijd I
- ik zal verkeren
- jij zult verkeren
- hij/zij/het zal verkeren
- wij zullen verkeren
- jullie zullen verkeren
- zij zullen verkeren
Indicatif futur
- je fréquenterai
- tu fréquenteras
- il/elle fréquentera
- nous fréquenterons
- vous fréquenterez
- ils/elles fréquenteront
Toekomende tijd II
- ik zal verkeerd hebben
- jij zult verkeerd hebben
- hij/zij/het zal verkeerd hebben
- wij zullen verkeerd hebben
- jullie zullen verkeerd hebben
- zij zullen verkeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai fréquenté
- tu auras fréquenté
- il/elle aura fréquenté
- nous aurons fréquenté
- vous aurez fréquenté
- ils/elles auront fréquenté
Conditionalis I
- ik zou verkeren
- jij zou verkeren
- hij/zij/het zou verkeren
- wij zouden verkeren
- jullie zouden verkeren
- zij zouden verkeren
Conditionnel présent
- je fréquenterais
- tu fréquenterais
- il/elle fréquenterait
- nous fréquenterions
- vous fréquenteriez
- ils/elles fréquenteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verkeerd
- jij zou hebben verkeerd
- hij/zij/het zou hebben verkeerd
- wij zouden hebben verkeerd
- jullie zouden hebben verkeerd
- zij zouden hebben verkeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais fréquenté
- tu aurais fréquenté
- il/elle aurait fréquenté
- nous aurions fréquenté
- vous auriez fréquenté
- ils/elles auraient fréquenté
Imperatief
- jij verkeer
- jullie verkeert
Impératif
- tu fréquente
- vous fréquentez