Vervoeging van verkopen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verkoop
    • jij verkoopt
    • hij/zij/het verkoopt
    • wij verkopen
    • jullie verkopen
    • zij verkopen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verkocht
    • jij verkocht
    • hij/zij/het verkocht
    • wij verkochten
    • jullie verkochten
    • zij verkochten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verkocht
    • jij hebt verkocht
    • hij/zij/het heeft verkocht
    • wij hebben verkocht
    • jullie hebben verkocht
    • zij hebben verkocht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verkocht
    • jij had verkocht
    • hij/zij/het had verkocht
    • wij hadden verkocht
    • jullie hadden verkocht
    • zij hadden verkocht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verkopen
    • jij zult verkopen
    • hij/zij/het zal verkopen
    • wij zullen verkopen
    • jullie zullen verkopen
    • zij zullen verkopen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verkocht hebben
    • jij zult verkocht hebben
    • hij/zij/het zal verkocht hebben
    • wij zullen verkocht hebben
    • jullie zullen verkocht hebben
    • zij zullen verkocht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verkopen
    • jij zou verkopen
    • hij/zij/het zou verkopen
    • wij zouden verkopen
    • jullie zouden verkopen
    • zij zouden verkopen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verkocht
    • jij zou hebben verkocht
    • hij/zij/het zou hebben verkocht
    • wij zouden hebben verkocht
    • jullie zouden hebben verkocht
    • zij zouden hebben verkocht
  • Imperatief

    • jij verkoop
    • jullie verkoopt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van verkopen