Vervoeging van verkrachten

Onbepaalde wijs (infinitief): verkrachten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verkracht
    • jij verkracht
    • hij/zij/het verkracht
    • wij verkrachten
    • jullie verkrachten
    • zij verkrachten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verkrachtte
    • jij verkrachtte
    • hij/zij/het verkrachtte
    • wij verkrachtten
    • jullie verkrachtten
    • zij verkrachtten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verkracht
    • jij hebt verkracht
    • hij/zij/het heeft verkracht
    • wij hebben verkracht
    • jullie hebben verkracht
    • zij hebben verkracht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verkracht
    • jij had verkracht
    • hij/zij/het had verkracht
    • wij hadden verkracht
    • jullie hadden verkracht
    • zij hadden verkracht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verkrachten
    • jij zult verkrachten
    • hij/zij/het zal verkrachten
    • wij zullen verkrachten
    • jullie zullen verkrachten
    • zij zullen verkrachten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verkracht hebben
    • jij zult verkracht hebben
    • hij/zij/het zal verkracht hebben
    • wij zullen verkracht hebben
    • jullie zullen verkracht hebben
    • zij zullen verkracht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verkrachten
    • jij zou verkrachten
    • hij/zij/het zou verkrachten
    • wij zouden verkrachten
    • jullie zouden verkrachten
    • zij zouden verkrachten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verkracht
    • jij zou hebben verkracht
    • hij/zij/het zou hebben verkracht
    • wij zouden hebben verkracht
    • jullie zouden hebben verkracht
    • zij zouden hebben verkracht
  • Imperatief

    • jij verkracht
    • jullie verkracht

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verkrachten